Nummer: 06/451/GB
Betreft: [klager] datum: 20 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.E. Leenhouwers, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 31 januari 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem niet te plaatsen in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 13 oktober 2003 gedetineerd. Hij verbleef tot 24 augustus 2004 in het huis van bewaring (h.v.b.) Schutterswei te Alkmaar, van waaruit hij is overgeplaatst naar de gevangenis Zuyderbos te Heerhugowaard. Op 27 mei 2005 is hij
geplaatst in de b.b.i. Westlinge, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 28 april 2004. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 juni 2006. Aansluitend dient hij eventueel een
subsidiaire hechtenis van vijf dagen te ondergaan.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet vinden in de beslissing van de selectiefunctionaris. Reden daarvoor is dat hij het niet eens is met de inschatting van de recidivekans. Die wordt enerzijds afgeleid uit de uitkomsten van het Recidive inschattingsschalen onderzoek
(RISc) en anderzijds uit een pro justitia-rapportage uit 2002. Klager is van mening dat niet zonder meer mag worden uitgegaan van gegevens uit het verleden en dat hij een ontwikkeling heeft doorgemaakt die van invloed moet zijn op de beoordeling van de
detentiefasering. Anders dan door de selectiefunctionaris wordt gesteld, heeft klager de hem geboden mogelijkheden om aan zijn toekomst te werken wel aangegrepen. De aangevoerde mislukking van de behandeling bij De Waag is gelegen in de omstandigheid
dat klager moeite had met één van de behandelaars en met het feit dat hij door de groep in negatieve zin werd beïnvloed. Die behandeling is daarom niet mislukt maar klager heeft besloten verdere verleidingen uit de weg te gaan. Tijdens zijn huidige
detentie heeft klager – met tussenkomst van de reclassering – diverse certificaten gehaald en meegewerkt met de binnenreclassering. Klager heeft een groot belang bij verdere detentiefasering. In het kader van zijn terugkeer in de samenleving dient hij
een woning te huren, een bankrekening te openen en te solliciteren. Omdat hij inmiddels zelfredzaam is in deze hiervoor genoemde zaken en er geen sprake is van een agressie- of verslavingsproblematiek, kan hij hiervoor geen hulp meer krijgen.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager behoort, nu aan hem een gevangenisstraf van meer dan vier maanden is opgelegd, tot de categorie Terugdringen Recidive (TR) –kandidaten. Het
TR-beleid is erop gericht de criminaliteit terug te dringen. Aan klager is een RISc-analyse afgenomen. Hij scoort daarbij hoog. Dit houdt in dat er bij klager sprake is van een verhoogde recidivekans en dat gedragsinterventies nodig zijn om bij klager
tot daadwerkelijke gedragsveranderingen te komen. Blijkens die RISc-analyse zijn de noodzakelijke interventies evenwel niet mogelijk. Klager externaliseert zijn problemen. Hierdoor is een eerdere behandeling bij De Waag mislukt alsook het verplichte
reclasseringscontact. Door klagers opstelling is de RISc-analyse moeizaam verlopen en steunt het onderzoek met name op dossiergegevens. Daarbij zijn gegevens omtrent klagers prille verleden van belang. De ernst van de door klager gepleegde delicten is
de laatste tijd toegenomen en daarnaast is er een verband vast te stellen tussen klagers leefstijl en de gepleegde delicten. Eerder is in een pro justitia-rapportage al aangegeven dat er een verhoogde kans op recidive bestond, welke kans overigens ook
bewaarheid is geworden. Klager lijkt te kiezen voor een crimineel leven. De selectiefunctionaris acht daarom aannemelijk dat het toekennen van meer vrijheden een maatschappelijk risico met zich brengt. Om die reden komt klager niet in aanmerking voor
plaatsing in een z.b.b.i. Op zich zou klager, gelet op dat recidivegevaar, ook niet in aanmerking mogen komen voor een verblijf in een b.b.i. Nu klager evenwel reeds in een b.b.i. verbleef ten tijde van de RISc-analyse, acht de selectiefunctionaris een
terugplaatsing naar een normaal beveiligde inrichting in dit geval niet gerechtvaardigd.
4. De beoordeling
4.1. De b.b.i. Westlinge is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een beperkt beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde
inrichting
in aanmerking gedetineerden die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan, geen veroordelingen
tot
betaling van een geldboete of geldbedrag van meer dan f. 500,= hebben openstaan, een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.3. In de toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de
beoordeling
daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking),
alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de
gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.4. Omtrent een eventuele detentiefasering zijn de volgende adviezen uitgebracht.
- De directeur van de b.b.i. Westlinge adviseert in zijn selectieadvies d.d. 25 november 2005 negatief met betrekking tot plaatsing in een z.b.b.i. Weliswaar voldoet klager op zich aan de wettelijke vereisten voor een dergelijke plaatsing maar de
resultaten van de RISc-analyse geven desondanks aanleiding tot dat negatieve advies.
- De rapporteur van de Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem adviseert op 10 juni 2005 negatief omtrent mogelijke deelname van klager aan een trajectplan TR.
4.5. Blijkens de RISc-analyse scoort klager hoog op de kans op recidive, waardoor gedragsinterventies noodzakelijk zouden zijn. Die gedragsinterventies blijken evenwel niet mogelijk. Daarnaast is er ook een negatief advies gegeven ten aanzien van
deelname aan een penitentiair programma. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan de uitkomsten van die RISc-analyse te twijfelen. Dit klemt temeer nu de ernst van de door klager gepleegde delicten de laatste tijd is toegenomen. Gelet daarop
voldoet klager thans niet aan het in artikel 2, eerste lid onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, opgenomen criterium voor plaatsing in een z.b.b.i. De selectiefunctionaris heeft in redelijkheid kunnen oordelen
dat klager niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een zeer beperkt beveiligingsniveau. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 april 2006
secretaris voorzitter