Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0803/GV, 20 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/803/GV

betreft: [klager] datum: 20 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Manders, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft er bij de inrichting reeds langere tijd op aangedrongen om hem in aanmerking te laten
komen
voor een heupoperatie. In eerste instantie is aangegeven dat het beter was om de behandeling van de strafzaak van klager af te wachten. Vanaf dat moment kreeg klager pijnstillers verstrekt. Klager is uiteindelijk in december 2005 doorverwezen naar een
specialist bij het Dijzigtziekenhuis in Rotterdam. Daar zijn toen röntgenfoto’s gemaakt van klagers heup. Naar aanleiding daarvan is klager opgeroepen voor verdere behandeling in januari 2006. Toen is aangegeven dat klager na vier maanden terug moest
komen en aan hem zijn extra pijnstillers voorgeschreven. Klager is inmiddels veroordeeld en is tot september 2006 nog gedetineerd. Klager is daarom van mening dat hij thans in aanmerking moet komen voor een heupoperatie. Klager heeft dit aan de
inrichtingsarts gemeld maar die heeft, na eerder alle behandelingen af te wijzen, nu aangevoerd dat de resterende detentieduur te kort zou zijn om tijdens die detentie nog een heupoperatie te ondergaan. Daarnaast is door de selectiefunctionaris
aangegeven dat er een wachttijd van 21 weken zou zijn voor de operatie en dat klager ook om die reden niet in aanmerking komt voor een operatie tijdens detentie. Klager zou die operatie in vrijheid kunnen laten uitvoeren. Klager kan echter, omdat hij
op
dit moment niet zelf verzekerd is, de verzekering loopt thans via justitie, zelf geen afspraak maken. Als klager indertijd, in september 2005, direct was doorverwezen naar een specialist, had de operatie inmiddels al plaats kunnen vinden. Klager wil
daarom strafonderbreking teneinde zich onmiddellijk te kunnen laten opereren.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht teneinde een heupoperatie te kunnen ondergaan. De wachtlijst voor een dergelijke operatie bedraagt 21 weken. In het geval van klager zou een dergelijke operatie daarom, indien hij op die wachtlijst zou zijn
geplaatst, omstreeks 7 augustus 2006 plaats kunnen vinden. Omdat klagers fictieve einddatum gepland is op 8 september 2006, is er geen sprake van een dringende reden voor strafonderbreking. Op zich acht de Minister aannemelijk dat klager een dergelijke
operatie nodig heeft, maar niet staat vast dat de uitvoering van een dergelijke operatie niet kan worden uitgevoerd na klagers invrijheidstelling. Noch uit het verzoek van klager, noch uit de door klager overgelegde medische informatie blijkt van een
onverwijlde noodzaak tot die operatie. Indien klager thans een afspraak zou maken voor die operatie, komt hij in aanmerking voor een dergelijke operatie in begin september 2006. Hij zou dan, terwijl hij in vrijheid verblijft, kunnen worden geopereerd.
Mocht klagers einddatum door de uitspraak van het gerechtshof veel later vallen dan 8 september 2006, dan kan hij andermaal een verzoek om strafonderbreking indienen.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van de locatie Dordtse Poorten heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hij heeft daarbij gewezen op de (vermoedelijke) einddatum van klagers detentie en naar de wachttijd voor een heupoperatie.

3. De beoordeling
Klager is preventief gedetineerd in afwachting van een uitspraak van het gerechtshof
‘s-Gravenhage, in verband met een aan hem opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens
– kortweg – valsheid in geschrifte en oplichting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 september 2006.

Klager heeft om strafonderbreking verzocht teneinde een heupoperatie te kunnen ondergaan. Op grond van het bepaalde in artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking
worden
verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.
Uit het advies van de directeur, dat wordt onderbouwd door een schriftelijke verklaring van de inrichtingsarts d.d. 9 maart 2006, komt naar voren dat voor een operatie als klager wenst te ondergaan, een wachtlijst geldt van 21 weken. Door die
omstandigheid kan klager op zijn vroegst eind augustus 2006 dan wel september 2006 worden geopereerd. Die vermoedelijke operatiedatum zou daarom ofwel zeer kort voor dan wel na het einde van klagers detentie vallen. Alleen al om die reden is niet
aannemelijk geworden dat er sprake is van een dringende reden voor het verlenen van strafonderbreking. Dat maakt dat de beslissing van de Minister om het verzoek om strafonderbreking af te wijzen – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen –
niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt op dat de selectiefunctionaris aan klager in overweging heeft gegeven om zich – in overleg met de inrichtingsarts – op de wachtlijst voor een operatie te laten plaatsen. Indien mocht blijken dat klagers detentieduur langer is
dan thans aannemelijk wordt geacht, en hij dus na de vastgestelde operatiedatum nog langere tijd in detentie moet verblijven, kan hij aan de Minister andermaal om strafonderbreking verzoeken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 april 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven