Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0319/GA, 21 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/319/GA

betreft: [klager] datum: 21 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 januari 2006 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam, is [...], unit-directeur bij voormelde locatie, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van enkele uren op 28 november 2005; en
b. het op 28 november 2005, bij gelegenheid van de plaatsing in een afzonderingscel, door het personeel toebrengen van letsel aan klagers hand.

De beklagrechter heeft onderdeel a van het beklag ongegrond verklaard en klager ten aanzien van onderdeel b niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, één en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt
– schriftelijk – toegelicht.
De beslissing van de beklagrechter is onjuist. Klager is op 28 november 2005 drieëneenhalf uur in afzondering geplaatst. De afzondering waarover de beklagrechter spreekt vond plaats op 18 november 2005. Bij de overbrenging naar de afzonderingscel, bij
het omdoen van de handboeien, is een personeelslid op klagers hand gaan staan. Hierdoor zijn pijnlijke breuken in die hand ontstaan. Klager heeft hierover tijdens zijn verblijf in de afzonderingscel geklaagd, maar daar is geen acht op geslagen. Klager
ondervindt van dit voorval nog steeds de psychisch nadelige gevolgen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verbleef in het kader van een afzonderingsmaatregel in zijn eigen cel. Vervolgens bleek dat hij erg geëmotioneerd was. Daarop is besloten hem op de isoleerafdeling te plaatsen. De directeur heeft vervolgens met klager gesproken en toen is
besloten dat hij na enkele uren terug kon keren naar zijn eigen cel. Het betreft daarom in feite bewaardersarrest als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Pbw. Klager is toegestaan terug te keren naar zijn eigen cel omdat er voor plaatsing in een
afzonderingscel geen verdere aanleiding bestond.
Klagers hand is in het gips gezet omdat er mogelijk sprake was van een breuk van een botje in de hand. De oorzaak van die breuk was volgens de directeur niet gelegen in het optreden van het interne bijstandsteam. Klager geeft aan dat men bij het boeien
op zijn hand zou zijn gaan staan. Dat is feitelijk onmogelijk, gelet op de wijze waarop de boeien worden omgedaan. De handen zitten dan achter de rug. De kwetsuur is mogelijk ontstaan doordat klager, zo is waargenomen, na zijn overbrenging naar de
isoleerafdeling met zijn hand tegen de celmuur heeft geslagen.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Het beklag onder b betreft de wijze waarop de beslissing tot afzondering is uitgevoerd en volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan in het kader van het beklag tegen een afzonderingsmaatregel tevens de wijze waarop deze is tenuitvoergelegd
aan de orde komen.
De beroepscommissie acht niet aannemelijk dat bij klagers overbrenging naar een afzonderingscel op 28 november 2005 is gehandeld in strijd met het bepaalde in de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen. Niet aannemelijk is dat het door klager
ondervonden letsel is ontstaan door de toepassing van disproportioneel geweld van de zijde van het inrichtingspersoneel. Het beklag moet daarom alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter ten aanzien van onderdeel b van het beklag, maar
verklaart dat beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M. Boone en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven