nummer: 06/595/GA en 06/589/GA
betreft: [klager] datum: 20 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Ooyerhoek te Zutphen,
gericht tegen een uitspraak van 21 februari 2006 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
en van een beroepschrift van klager voornoemd, gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen van € 20,00.
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 27 maart 2006, gehouden in de locatie Ooyerhoek voornoemd, zijn gehoord klager en mevrouw [...], unit-directeur bij voormelde locatie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet door laten gaan van een toegekend incidenteel verlof, in verband met transportproblemen.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager terzake van die gegrondverklaring een tegemoetkoming toegekend van € 20,00.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur is in beroep gekomen tegen de uitspraak van de beklagcommissie omdat er van de zijde van de inrichting alles aan is gedaan om klager in de gelegenheid te stellen afscheid te kunnen nemen van zijn overleden grootmoeder. Uiteindelijk is het
misgegaan omdat de inrichting pas op 10 oktober 2005 de beschikking kreeg over de benodigde gegevens. Omdat klager slechts verlof onder bewaking en met gebruik van een broekstok verleend kreeg, diende het transport te geschieden door medewerkers van de
Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Navraag bij dat DV&O leerde dat die dienst geen transport kon verzorgen op de gewenste datum. De inrichting mocht het transport ook niet zelf verzorgen. De directeur is daarom van mening dat het haar niet
aangerekend mag worden dat het verleende verlof uiteindelijk geen doorgang heeft kunnen vinden.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de directeur had moeten zorgen dat hij met incidenteel verlof had kunnen gaan. Hij heeft het transport onvoldoende goed geregeld. Klager is voorts van mening dat een tegemoetkoming van € 20,= geen recht doet aan het door hem
ondervonden ongemak. Klager heeft alle gewenste gegevens voor het verlof aan de inrichting laten verstrekken. Klagers grootmoeder is op 12 oktober 2005 begraven en hij wilde op 11 oktober 2005 naar de avondwake die voor zijn grootmoeder werd gehouden.
Doordat er door de inrichting onvoldoende is meegewerkt, heeft klager toen geen afscheid kunnen nemen van zijn grootmoeder.
3. De beoordeling
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en uit de inhoud van het proces-dossier komt naar voren dat medewerkers van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) zich hebben ingespannen om klager in de gelegenheid te stellen afscheid te
nemen van zijn overleden grootmoeder. Het is hun gelukt om van de Minister een positieve beslissing op dat verzoek om incidenteel verlof te krijgen. Daarbij heeft de Minister aanvullende voorwaarden gesteld met betrekking tot bewaking en het gebruik
van
bewegingsbeperkende middelen. Gelet op de aard van die door de Minister gestelde voorwaarden diende de uitvoering van dat incidentele verlof te geschieden onder begeleiding van medewerkers van de DV&O. Aannemelijk is geworden dat de DV&O aan de
directeur, toen het transport en de bewaking van klager werden aangevraagd, heeft aangegeven dat dit transport door hen, gelet op de korte tijd gelegen tussen de aanvraag en het moment van uitvoering daarvan, niet kon worden verzorgd. De beslissing van
de directeur om klager niet toe te staan de inrichting te verlaten kan daarom, het voorgaande in onderling verband en samenhang beziend, niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard, de
beslissing van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
Nu het beklag ongegrond zal worden verklaard, zijn er geen termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming. Het beroep van klager zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 april 2006
secretaris voorzitter