nummer: 06/587/GB
betreft: [klager] datum: 18 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 27 februari 2006 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A.W. Nillesen, op 24 maart 2006 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
Klager is sedert 7 mei 2004 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen. Op 25 maart 2005 is klager overgeplaatst naar de EBI, h.v.b. Klager is veroordeeld in eerste aanleg en inmiddels geplaatst in het gevangenisgedeelte
van de EBI.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te
verlengen als volgt toegelicht.
In de overgelegde adviezen kwam weer de vluchtpoging ter sprake. Klager heeft altijd ontkend dat hij verantwoordelijk was voor de vluchtpoging. Klager heeft een uitvoerige brief geschreven aan de selectiefunctionaris waaruit blijkt dat zijn toenmalige
celgenoot, die lid was van een Turkse terreurorganisatie, klager onder druk heeft gezet om hem te assisteren. Destijds was er onvoldoende feitelijke grondslag om klager in de EBI te plaatsen. Bij de behandeling van klagers beroep gericht tegen de
plaatsing in de EBI zijn een aantal stappen overgeslagen. Ook de beslissing om klagers verblijf in de EBI te verlengen is onvoldoende feitelijk onderbouwd. De informatie van het gedetineerden recherche informatiepunt (GRIP) bevat geen harde feiten. Er
wordt telkens teruggegrepen op de vluchtpoging, maar daar is onvoldoende onderzoek naar gedaan. Er is geen sprake van een risico als bedoeld in artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden.
In de nieuwe verlengingsadviezen wordt gemeld dat er sprake zou zijn van verkapte bedreigingen en dat klager Turks heeft gesproken, waarbij getracht zou zijn om een boodschap door te geven en informatie over medegedetineerden te verstrekken. Klager
heeft slechts éénmaal Turks gesproken met zijn kinderen en is na een waarschuwing daar onmiddellijk mee opgehouden. Klager heeft in verband met zijn echtscheiding een zware periode meegemaakt. Hij heeft last gehad van een zware depressie en dat kan
zijn
weerslag hebben gehad. Hij gedraagt zich heel netjes tijdens sport en recreatie. Klager ging er vanuit dat er niet tot verlenging van zijn verblijf in de EBI zou worden overgegaan. Verwezen wordt naar het rapport van het Penitentiair Selectie Centrum
(PSC) van 14 februari 2006. Daarin wordt gewezen op de psychosociale problemen, die geresulteerd hebben in een depressie. Het advies wordt gegeven om voor een eventuele volgende verlenging van klagers verblijf in de EBI een PSC psycholoog onderzoek te
laten verrichten naar klagers psychische gesteldheid.
Klagers strafzaak is aangehouden tot 12 mei 2006 voor het horen van nieuwe getuigen. Klager ontkent dat hij bezoek heeft aangevraagd van [A], die behulpzaam zou zijn geweest bij de vluchtpoging, zoals vermeld wordt in de GRIP-rapportage. Hij kan zelf
niemand op bezoek vragen. Alles wordt van buitenaf geregeld. Bezoekers vullen zelf op de papieren in dat ze op bezoek willen komen. Klager kent [A] wel. Misschien heeft zijn familie de naam van [A] ingevuld, omdat klager een slechte tijd had in de EBI
en de familie erg ongerust was. Klager was ook verbaasd over de aanvraag en wilde niet dat [A] op bezoek kwam.
Klager heeft de selectiefunctionaris gedurende enkele minuten gesproken. Deze heeft niet naar klager geluisterd. Klager heeft niet uitgebreid kunnen verklaren. Vervolgens is hem gezegd dat hij zijn verklaring op papier kon zetten. Klager heeft dit
gedaan en de verklaring verstuurd naar de selectiefunctionaris. Hij heeft daar echter niets mee gedaan. Klager hoorde de volgende dag dat zijn verblijf in de EBI verlengd werd. Hij heeft van de selectiefunctionaris geen reactie op de verklaring
ontvangen. Klagers huwelijk is kapot gegaan. Hij heeft geen contact meer met zijn vrouw en kinderen. Hij kan ze ook niet meer bellen. Hij is er slecht aan toe en kan er niet meer tegen. Hij probeert zich goed te gedragen. Hij wil alleen maar zijn
kinderen zien. Hij heeft weinig contact met zijn familie. Zijn vader kan hem niet bellen. Hij moet eerst een screeningsformulier invullen. Klager heeft beklag ingesteld in verband met het bezoek. De beklagcommissie heeft terzake nog niet beslist.
De bij het verhoor aanwezige p.i.w.-ers hebben toegelicht dat een gedetineerde in de EBI zelf bezoek aanvraagt en een screeningslijst aan het bezoek toestuurt. De gegevens van de bezoekers worden verkregen van de gedetineerde. Wel is het mogelijk om
een
blanco screeningslijst toe te sturen aan een relatie, die daarop namen invult en vervolgens de lijst weer terugstuurt aan de inrichting.
Op 28 maart 2006 is een kopie van het schrijven dat klager aan de selectiefunctionaris heeft toegestuurd op het secretariaat van de Raad ontvangen.
Op 5 april 2006 is door het secretariaat van de beklagcommissie bij de EBI telefonisch medegedeeld aan het secretariaat van de RSJ dat met betrekking tot klagers beklag 13161/06 op 27 maart 2006 mondeling uitspraak is gedaan en dat klager
niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI is aangegeven dat de ernst van de reden van plaatsing - het gaat om concrete vergevorderde plannen met betrekking tot een poging tot ontvluchting waarbij geweld niet onwaarschijnlijk wordt
geacht - op zich al voldoende is om tot een verlenging van klagers verblijf te adviseren, temeer omdat klager nog geen jaar binnen deze setting verblijft. Daarnaast is er een GRIP-rapportage van 10 december 2005, waarin beschreven staat dat klager
bezoek wilde ontvangen van een persoon die destijds behulpzaam was bij de ontsnappingspoging. Als laatste wordt genoemd in combinatie met het vorenstaande het delict van klager dat breed uitgemeten is in de media. Een ontsnapping van klager zal leiden
tot grote maatschappelijke onrust en onbegrip gezien het delict en de lengte van de te verwachten gevangenisstraf, achttien jaar gevangenisstraf in eerste aanleg. Klager mag nog steeds het predikaat extreem vluchtgevaarlijk dragen en geadviseerd wordt
om zijn EBI status te verlengen. Verzocht wordt om klager te plaatsen binnen de gevangenisbestemming van de EBI.
3.3. In het selectieadvies van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) wordt vermeld dat klager sinds 25 maart 2005 in de EBI verblijft. Uit de verslaglegging blijkt dat hij het verblijf in de EBI als zwaar ervaart. Een hoeveelheid aan psychosociale
problemen heeft hierbij een rol gespeeld. Klagers vrouw heeft te kennen gegeven dat zij van klager wil scheiden. Dit maakt dat klager weinig greep heeft op het reilen en zeilen van zijn gezin en dit maakt hem gespannen, somber en emotioneel. Er is
intensieve aandacht vanuit het PMO voor klager. Regelmatig zijn er begeleidingsgesprekken met de psycholoog. Daarnaast heeft hij medicijnen voorgeschreven gekregen voor zijn depressieve klachten. Sinds kort gaat het weer wat beter met hem. Het advies
van de inrichting om klagers EBI status te verlengen was zeer teleurstellend voor hem. Hij had een ander advies verwacht. Hij ontkent de vluchtpoging. De overgang naar de gevangenisstatus is een formaliteit. Ten aanzien van de verlenging van de EBI
status wordt gewezen op de psychosociale problemen, die geresulteerd hebben in een depressie. Mocht besloten worden tot verlenging van het verblijf in de EBI dan wordt voor de volgende verlenging een onderzoek door een PSC psycholoog geadviseerd voor
een nadere oriëntatie op klagers psychische gesteldheid ten behoeve van de voorlichting aan de EBI commissie.
3.4. De selectiefunctionaris, die klager op 16 februari 2006 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, heeft het volgende bericht.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar in verband met artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Het betreft eerwraak. Klager is in hoger beroep. Klager is op 25 maart 2005 geplaatst in de EBI vanwege het feit
dat op 13 februari 2005 de officier van justitie van het landelijk parket de mededeling deed dat er in de nacht van 13 op 14 februari 2005 of een nacht later een ontsnapping plaats zou vinden vanuit het huis van bewaring Haarlem. De ontsnapping zou van
buitenaf georganiseerd zijn. Vastgesteld is dat klager een celruitje had afgeplakt en verwijderd, aan tralies had gezaagd en op cel zeven badlakens, vijf handdoeken en drie kussenslopen had. Er zijn toentertijd twee verdachte auto’s gesignaleerd in de
nabijheid van de inrichting, waarvan er één is ontkomen en na aanhouding bleek dat in één van de twee auto’s het paspoort van klager aanwezig was. Klager en de aangehouden persoon zijn vuurwapengevaarlijk. De directeur van de EBI heeft een voorstel
uitgebracht de EBI status van klager te verlengen. Klager is door de selectiefunctionaris tevoren gehoord. Klager gaf aan het niet eens te zijn met het voorstel. Voorts heeft klager geprobeerd bezoek te krijgen van een persoon, die destijds behulpzaam
was bij de ontsnappingspoging bij de locatie Haarlem. Tevens is het delict breed uitgemeten in de media. Een ontsnapping van klager zou tot grote maatschappelijke onrust leiden. In overweging wordt gegeven om klagers EBI status te verlengen met zes
maanden, omdat de feiten nog vrij recent hebben plaatsgevonden en klager een vaag verhaal ophangt rondom de ontsnappingspoging. Klager kan conform artikel 4 MST geplaatst worden in de EBI gevangenis.
3.5. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie bleek dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. In de periode van 25 maart tot 16 september 2005 trachtte klager de in de EBI geldende
veiligheidsmaatregelen te frustreren, c.q. de grenzen van het regime te verleggen. In dit verband is gewezen op het feit dat klager een aantal keren is gewaarschuwd omdat sprake was van vermoedens dat hij met zijn echtgenote communiceerde in het Turks
en omdat hij via zijn kinderen boodschappen wilde doorgeven aan anderen. Ook trachtte klager brieven te verzenden met verkapte bedreigingen en met informatie over de gedetineerdensamenstelling en de bezetting van de EBI. Bovendien was sprake van een
poststuk, waarin klager de getuige in zijn strafzaak door middel van versluierde bedreigingen/intimidatie trachtte te beïnvloeden. Voor wat betreft de periode 23 september 2005 tot 2 februari 2006 zij vermeld dat klager in december 2005 een persoon op
bezoek wenste te ontvangen, die destijds behulpzaam is geweest bij de voorbereiding van zijn poging tot ontvluchting uit de locatie Haarlem. Klager is wegens zeer ernstige publiciteitsgevoelige delictplegingen, welke hebben geleid tot een geschokte
rechtsorde, veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar. Klager heeft hoger beroep aangetekend. Een eventuele ontvluchting van klager zou leiden tot maatschappelijke onrust en tot een ernstig geschokte rechtsorde. De EBI commissie heeft,
gehoord de selectiefunctionaris die met klager heeft gesproken, geadviseerd om klagers plaatsing in de EBI te handhaven. In het verlengde daarvan is beslist klager te plaatsen in het gevangenisgedeelte van de EBI.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden
geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Bij uitspraak van 14 juli 2005, 05/717/GB, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de beslissing tot overplaatsing van klager naar de EBI niet als onredelijk of onbillijk kon worden aangemerkt, gelet op de bij het GRIP binnengekomen informatie dat er
met betrekking tot klager sprake zou zijn van dreiging van een gewelddadige ontvluchting. De informatie werd zodanig actueel en concreet beoordeeld dat de conclusie getrokken kon worden dat maatregelen getroffen dienden te worden ter waarborging van
een
ononderbroken voortzetting van de detentie van betrokkene.
Bij uitspraak van 15 december 2005, 05/2314/GB, heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI niet als onredelijk of onbillijk kon worden aangemerkt. Tijdens zijn verblijf in de EBI heeft klager
een
aantal malen getracht op ongeoorloofde wijze contacten met de buitenwereld aan te gaan of te onderhouden. Niet of onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor voortduring van klagers verblijf in de EBI. Vooralsnog werd aannemelijk geacht dat
klager nog steeds viel onder de categorie gedetineerden voor wie opneming in de EBI geïndiceerd is.
Voor wat betreft de onderhavige verlenging van klagers verblijf in de EBI overweegt de beroepscommissie dat klager recent in december 2005 een persoon, die betrokken was bij klagers poging tot ontvluchting uit de locatie Haarlem, heeft getracht als
bezoeker in de EBI te ontvangen. Dat klager daartoe zelf geen enkel initiatief heeft ondernomen acht de beroepscommissie, gelet op de toelichting ter hoorzitting van 24 maart 2006 op de wijze hoe bezoek in de EBI wordt aangevraagd, niet aannemelijk
geworden. Door klager is in een schrijven aan de selectiefunctionaris uitgebreid zijn betrokkenheid bij de poging tot ontvluchting ontkend. Gelet op de door de selectiefunctionaris aangegeven feiten en omstandigheden, zoals het aantreffen van klagers
paspoort in een auto die toentertijd in de nabijheid van de inrichting is gesignaleerd, acht de beroepscommissie dit niet aannemelijk geworden.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien, tot het oordeel dat terzake van klager, die zowel valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. als in de daar bedoelde categorie b., in redelijkheid kon
worden beslist tot verlenging van zijn verblijf in de EBI.
Vooralsnog is bij klager, die in verband met zijn echtscheiding en het geringe contact met zijn kinderen psychosociale problemen heeft ondervonden, maar met wie het volgens het PMO van Vught sinds kort weer wat beter gaat, onvoldoende gebleken van
contra-indicaties voor voortduring van zijn verblijf in de EBI. Wel heeft het hoofd van de psychologische dienst van het PSC aangegeven dat bij een eventuele volgende verlenging van klagers verblijf in de EBI een nadere oriëntatie op klagers
psychologische gesteldheid geadviseerd wordt. De beroepscommissie ondersteunt dat advies.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 april 2006
secretaris voorzitter