Nummer: 06/182/GB
Betreft: [klager] datum: 10 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 27 december 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klagers raadsvrouw, mr. A.M.R. van Ginneken, heeft het beroep schriftelijk toegelicht.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Zutphen ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 29 juni 2005 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) De Karelskamp te Almelo. Op 30 november 2005 is hij geplaatst in de gevangenis Zutphen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 31 januari 2006. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 13 april 2006. Aansluitend dient hij
eventueel een subsidiaire hechtenis van vier dagen te ondergaan.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Op basis van de uitslag van het Recidive Inschattings Schalen (RISc)-onderzoek is geconcludeerd dat bij klager een gedragsverandering dient plaats te vinden om kans op recidive te voorkomen dan wel te verminderen. Het gegeven dat klager zou weigeren
deel te nemen aan een behandeling terzake het drugsgebruik heeft consequenties voor zijn detentiefaseringsmogelijkheden. In de RISc-rapportage wordt niet gesproken over een noodzakelijk verblijf op een VBA-afdeling, maar juist de nadruk gelegd op
ondersteuning na de detentie, behandeling van medische klachten en deelname aan een COVA-training. Hieraan wil klager wel degelijk meewerken. Overigens is klager zich niet bewust geweest dat hij heeft meegewerkt aan het RISc-onderzoek ten behoeve van
detentiefaseringsmogelijkheden. Het rapport bevat daarbij onjuistheden, waardoor een onjuist beeld van klager is ontstaan en bij hem een RISc-score van 95 (inschatting groep recidive hoog) is gemeten.
De onjuistheden betreffen het laatste woonadres van klager, de relaties met vrienden en kennissen en de typering omtrent zijn persoonlijkheid/houding. Verder is de opsomming omtrent zijn strafrechtelijk verleden onvolledig en is omtrent zijn
arbeidsverleden verder geen navraag gedaan. Van een medewerkster heeft klager ten slotte vernomen dat hij niet hoefde mee te werken aan zijn plaatsing op een VBA. Hierbij is echter niet aangegeven dat niet-meewerken consequenties zou hebben voor zijn
detentiefasering.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
het RISc-onderzoek heeft uitgewezen dat klager hoog scoort, hetgeen inhoudt dat er een meer dan verhoogde kans op recidive bestaat. Gedragsinterventies zijn nodig om tot daadwerkelijke gedragsveranderingen te komen. De noodzakelijke gedragsinterventies
zijn echter niet mogelijk omdat klager onvoldoende gemotiveerd is. Zo heeft hij, na eerder akkoord te zijn gegaan met plaatsing op een VBA-afdeling, zich later teruggetrokken. Daarnaast zou klager een Leefstijl- en Cognitieve Vaardigheidstraining en
een
behandeling in een verslavingskliniek moeten ondergaan. Er is sprake van frequente recidive en detenties in de afgelopen drie jaar, waaruit ook blijkt dat er een nadrukkelijke relatie is tussen zijn verslavingsproblematiek en de gepleegde delicten.
Het RISc-onderzoek bevestigt vorenstaande. Voor zover klager zich erop beroept dat het adviesrapport van de reclassering Leger des Heils onjuistheden zou bevatten, dient hij zich middels een geëigende procedure daarover te beklagen bij de reclassering
Leger des Heils.
4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Zutphen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt
beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.3. In de toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rol speelt. Indicator bij de
beoordeling
daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof,
strafonderbreking),
alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de
gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.4. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op het in het kader van de procedure Terugdringen Recidive afgenomen RISc-onderzoek en de
daaruit naar voren gekomen noodzakelijke gedragsinterventies, waarvan betwist wordt dat klager daaraan wil meewerken, vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 10 april 2006
secretaris voorzitter