nummer: 05/2467/TB
betreft: [klager] datum: 7 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I. de Vos, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 26 september 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. de Vos, en namens de Minister mr. A.Th. M. ten Broeke, landsadvocaat, en [...],
behandelcoördinator bij de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek). Als toehoorder was aanwezig [...], werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstayafdeling van Veldzicht.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 26 april 1991 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is op 31 oktober 1991 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Op 22 maart 1996 is klager
overgeplaatst naar de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Klager is op 26 april 2000 overgeplaatst naar de Pompekliniek. Bij schrijven van 28 februari 2002 heeft de Pompekliniek geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen en dat
medicamenteuze
behandeling met klager besproken zal worden. In de zomer van 2002 heeft de Pompekliniek klager aangemeld voor een longstayplaatsing.
Bij advies van 14 september 2002 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Bij schrijven van 1 maart 2004 heeft de Pompekliniek geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen, waarbij is aangegeven dat zal worden bekeken of klager geplaatst zou kunnen worden in een vervolgvoorziening van de reguliere geestelijke
gezondheidszorg dan wel op een longstayafdeling.
In de in het kader van de verlenging van klagers tbs door een psychiater uitgebrachte pro justitiarapportage van 30 maart 2004 is aangegeven dat klager op een longstayafdeling geplaatst zou moeten worden. In de door een psycholoog uitgebrachte pro
justitia rapportage van 3 april 2004 is geconcludeerd dat van behandeling met het oog op delictgevaar niets meer valt te verwachten en dat klager niet buiten de tbs kan worden geplaatst.
Op 14 mei 2004 heeft de Pompekliniek klager opnieuw aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling, waarbij is aangegeven dat ondanks medicamenteuze behandeling (met het oog waarop de eerdere aanmelding van 2002 was ingetrokken) verdere behandeling
van klagers persoonlijkheidsstoornis niet mogelijk is gebleken. De LAP heeft bij advies van 15 oktober 2004 opnieuw geconcludeerd dat de eindverantwoordelijke behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen
komen.
Vervolgens is klager op 23 september 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van Veldzicht. De Minister heeft op 26 september 2005 beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 22 november 2005
gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat klager niet op een longstayafdeling thuishoort. Hij is daarvoor te jong en er zijn voorts nog behandelmogelijkheden. Klager heeft zich vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis altijd tegen zijn behandeling verzet. Er
heeft zich in de loop der tijd een psychose ontwikkeld, die klagers toegankelijkheid nog meer beperkte. Klagers raadsman heeft onderdeel uitgemaakt van klagers waansysteem, op grond waarvan hij in 2004 een tijdje niet meer klagers raadsman is geweest.
Na het toedienen van dwangmedicatie in december 2002 is klager veel toegankelijker geworden. Hij werkt gemotiveerd bij AT-metaal, gaat zelfstandig zijn gang op de afdeling en van conflicten met medebewoners is geen sprake. Jammer genoeg blijft klager
wel softdrugs gebruiken, hoewel ook zijn raadsman hem aangeeft dat niet meer te doen. Klager rookt al hasj zo lang hij vastzit, zo’n 20 jaar inmiddels. Hij heeft geen vrijheden en maakt op die manier een beetje plezier in zijn kamer. De laatste
rapportages over klager zijn tot stand gekomen in een periode dat klager nog in de war was. Dankzij medicatiegebruik is dat nu anders. De aanmelding voor een longstayplaatsing is van 14 mei 2004 en het advies van de LAP dateert van 15 oktober 2004.
Door
de dwangmedicatie en daaropvolgende vrijwillige inname van medicatie door klager is hij toegankelijker geworden voor beïnvloeding, hetgeen zal moeten kunnen leiden tot een hernieuwde behandeling, waarvan in verband met de longstayaanmelding geen sprake
meer is geweest. Volgens de Pompekliniek blijkt dat gebruik van antipsychotica de psychotische verschijnselen meer naar de achtergrond heeft verdreven, maar dat dit onvoldoende zou zijn om klager te motiveren tot verdere behandeling van zijn
persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. De door de Pompekliniek bij brief van 18 november 2005 daarover gegeven uitleg is nietszeggend. De behandelcoördinator [...] heeft klager beloofd te bekijken of klager met verlof zou kunnen gaan als hij aan
therapieën meedeed. Klager moest echter wachten op de delictanalyse, die nooit is gedaan. Hij voelt zich aan het lijntje gehouden. Tijdens zijn verblijf op de afdeling De IJssel heeft klager gesport, maar daar is hij mee opgehouden omdat het toch tot
niets leidde. Het is logisch dat klager heeft gedacht nergens aan mee te hoeven doen, omdat dit toch geen zin had. Klager weet echter dat hij wel wat moet doen, omdat hij uit de tbs wil komen. Hem is daartoe geen gelegenheid gegeven.
Klager verzoekt de beroepscommissie te beslissen dat hij in een behandelkliniek zoals bijvoorbeeld De Kijvelanden geplaatst moet worden en, als dat niet kan, zich te laten adviseren door het Pieter Baan Centrum (PBC) alvorens op het beroep te
beslissen.
Klager heeft recht op een zorgvuldige en uitputtende indicatiestelling.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangpunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing op een longstayafdeling te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Behandeling van klager is in geen van de tbs-inrichtingen waarin hij heeft verbleven van de grond gekomen, terwijl klager drugs blijft gebruiken. In de zomer van 2002 is hij aangemeld voor een longstayplaatsing, welke niet is gerealiseerd in verband
met
door de Pompekliniek nog mogelijk geachte medicamenteuze behandeling. In de daaropvolgende periode is klagers psychische gemoedstoestand volgens de Pompekliniek weliswaar verbeterd, maar is zijn persoonlijkheidsproblematiek onbewerkt en daarmee
onveranderd gebleven. Op de afdeling Niers werden klagers wanen goed onderdrukt door de medicatie. In de hoop dat dit een doorbraak zou betekenen voor klagers bereidheid deel te nemen aan behandeling die mogelijk zijn inzicht in zijn problematiek zou
kunnen vergroten (zoals dadergroep, delictanalyse, psychotherapie), is klager in 2003 geplaatst op de afdeling De IJssel, een laagdrempelige afdeling voor kwetsbare personen. Hij is toen juist niet op een afdeling voor mensen met
persoonlijkheidsstoornissen geplaatst, omdat dat een te dynamische afdeling is. Klager bleek absoluut niet gemotiveerd voor behandeling. Na een jaar is klager geplaatst op de afdeling Rijn, een langdurige zorgafdeling, om te trachten op die manier een
doorbraak te forceren in klagers behandelbereidheid, maar ook daar is dat niet gelukt. Overwogen is of klager thuishoort in de reguliere psychiatrie. Klager heeft echter een beveiliging nodig die daar onvoldoende kan worden gegeven. De kans op recidive
wordt als onveranderd hoog ingeschat. De LAP heeft in 2004 op basis van uitvoerige stukken omtrent de behandeling van meer dan 12 jaar - waaronder een risicotaxatie van maart 2004, een verlengingsadvies van 1 maart 2004 en zesjaarsrapportages van 30
maart en 3 april 2004 - vastgesteld dat de persoonlijkheidsproblematiek van klager, ondanks een verbetering van klagers psychische conditie als gevolg van het gebruik van medicatie, niet in gunstige zin kon worden beïnvloed.
Klagers bezwaren tegen de longstayplaatsing kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Klagers jeugdige leeftijd (32 jaar) staat niet aan een longstayplaatsing in de weg, nu hij vanaf 1991 in tbs-klinieken verblijft en hij zich voortdurend tegen zijn
behandeling heeft verzet. Selectie voor een longstayplaatsing betekent niet dat klager wordt afgeschreven. Ook op een longstayafdeling wordt een verplegings- en behandelingsplan opgesteld en worden periodiek behandelmogelijkheden bezien en wordt
getoetst of het longstayverblijf moet worden voortgezet. Klager onderbouwt niet zijn stelling dat een op verandering gerichte behandeling geacht moet worden nog kans van slagen te hebben. Het LAP-advies van 15 oktober 2004 is gebaseerd op stukken uit
het voorjaar van 2004. Wanneer het LAP-advies ouder dan een jaar is, pleegt de Minister de behandelaars te vragen of de longstaystatus nog aan de orde is. Die termijn van een jaar was op het moment van het nemen van de plaatsingsbeslissing op 26
september 2005 nog niet voorbij. Het beeld dat in de hernieuwde longstayaanmelding van mei 2004 is geschetst is nadien niet gewijzigd. Vanaf het moment dat de behandelaars klager voor een longstayplaatsing in aanmerking brachten, is gewerkt aan de
verbetering van de kwaliteit van klagers leven. In dit verband neemt klager vanaf april 2005 deel aan de metaalarbeid. Daardoor en door het ontbreken van behandeldruk is het welbevinden van klager toegenomen. Die situatie moet echter niet verward
worden
met ontvankelijkheid van klager voor op verandering gerichte behandeling, waarvoor geen aanwijzingen bestaan.
De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen op een longstayafdeling.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 14 mei 2004 en het advies van de LAP van 15 oktober 2004, welke naar het oordeel
van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op een longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat
voortzetting van klagers verblijf in de Pompekliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen
plaats voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat op verandering gerichte behandeling van klager in drie tbs-klinieken over een periode van meer dan twaalf jaar vanwege klagers
verzet daartegen niet tot stand is gekomen en dat klager blijvend delictgevaarlijk wordt geacht, op grond waarvan een plaatsing in een voorziening van een reguliere gezondheidszorginstelling niet verantwoord wordt geacht.
Er bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding voor een nader klinisch onderzoek van klager in het PBC. Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem na het aanslaan van medicatie onvoldoende verdere behandeling is
aangeboden, wordt geen grond gevonden in de stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht, noch in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
Aan klagers bezwaar dat de Minister bij de bestreden beslissing is afgegaan op een LAP-advies van 15 oktober 2004 komt in dit geval in het licht van al het vorenstaande geen zwaarwegende betekenis toe.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager te plaatsen op een longstayafdeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 april 2006
secretaris voorzitter