nummer: 05/2466/TB
betreft: [klager] datum: 7 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 28 september 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens de Minister mr. A.Th.
M. ten Broeke, landsadvocaat, en [...], behandelcoördinator bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Als toehoorder was aanwezig mevrouw [...], werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstayafdeling van Veldzicht.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 12 oktober 1989 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 27 oktober 1989 aangevangen. Op 3 september 1990 is klager
geplaatst in Hoeve Boschoord. Klager is op 11 februari 1991 ter herselectie opgenomen in het toenmalige Meijers Instituut. Op 13 februari 1992 is klager opgenomen in Veldzicht. Deze inrichting heeft klager op 22 augustus 2002 aangemeld voor plaatsing
op
een longstayafdeling. Bij advies van 14 september 2002 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Bij brief van 9 januari 2003 heeft de LAP gemeld dat klager niet plaatsbaar is in het Kempehuis. Op 8 augustus 2003 heeft het hoofd van Veldzicht ten aanzien van klager een aanvraag machtiging onbegeleid verlof en principemachtiging woon-/proefverlof
ingediend bij de Minister. Op 17 november 2003 is klager met woonverlof geplaatst in de SGLVG-instelling De Hanzeborg te Eefde. Klager is op 26 november 2003 teruggekeerd in Veldzicht. Op 25 augustus 2005 heeft Veldzicht geadviseerd klagers tbs met
twee
jaar te verlengen en daarbij aangegeven dat klager op een longstayafdeling geplaatst zal gaan worden, van waaruit een traject richting gesloten woonvorm binnen de SGLVG, eventueel De Hanzeborg, opgestart zal kunnen worden.
Bij brief van 15 september 2005 heeft Veldzicht de longstaystatus van klager herbevestigd. Vervolgens is klager op 23 september 2005 gehoord over de voorgenomen plaatsing op de longstayafdeling van Veldzicht. De Minister heeft op 28 september 2005
beslist klager op die afdeling te plaatsen. Deze plaatsing is op 14 november 2005 gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat klagers behandeling in de loop der jaren weinig succesvol is geweest, maar dat dit niet betekent dat plaatsing op een longstayafdeling nu de juiste keuze is. Hem zijn onvoldoende mogelijkheden geboden om
succesvol
te resocialiseren door hem uit te plaatsen naar een instelling van de reguliere gezondheidszorg. Zijn delictgevaar wordt schromelijk overschat. Blijkens de stukken is met de juiste begeleiding op termijn een plaats buiten de inrichting wel degelijk
haalbaar. Tot op heden is dit onvoldoende uitgeprobeerd. De plaatsing in De Hanzeborg is mislukt, omdat er geen goede voorbereiding is geweest en het te snel ging voor klager. De Hanzeborg zelf was tevreden. Derhalve eist de zorgvuldigheid dat een
tweede, beter voorbereide poging wordt gedaan en niet nu al de conclusie wordt getrokken dat een tweede plaatsing zal mislukken. Er bestaat daarmee een zinvol alternatief voor een longstayplaatsing. Gezien de aard van klagers tbs-delict is een
longstayplaatsing disproportioneel, te ingrijpend. Het doel zou doorplaatsing naar een gesloten woonvorm zijn, maar gezien de ervaringen met de longstay wordt betwist dat een bewoner van een longstayafdeling spoedig doorstroomt naar een
vervolgvoorziening. Juist omdat er op een longstayafdeling weinig wordt ondernomen, zijn er weinig nieuwe inzichten die tot doorstroming kunnen leiden. Kennelijk is klager aangemeld voor een beschermde woonvoorziening in Appelscha. Klager vindt dat hij
daar thuis hoort. Niet valt in te zien waarom klager een plaatsing aldaar zou moeten afwachten op de longstayafdeling en niet binnen de inrichting zelf.
Verder is de plaatsingsbeslissing ruim drie jaar na het LAP-advies genomen, weliswaar op basis van recente informatie van Veldzicht, maar de LAP heeft niet kunnen ingaan op de mislukte plaatsing in De Hanzeborg. Bovendien heeft de LAP alleen op basis
van de stukken, zonder klager te spreken, geadviseerd en daarbij slechts marginaal getoetst of klager op een longstayafdeling geplaatst moet worden. Gelet op klagers belang had zorgvuldig onderzoek gedaan moeten worden. Primair wordt verzocht klager
terug te plaatsen naar een reguliere behandelafdeling. Subsidiair wordt verzocht klager te plaatsen in het Pieter Baan Centrum (PBC) om een actueel en diepgaand onderzoek te laten doen naar behandelperspectieven.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt is naar huidige inzichten ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing in een longstayvoorziening bepaald dat elke aanvraag voor een longstayindicatie van het hoofd van de
inrichting
moet voldoen aan het uitgangpunt dat het behandeltraject niet heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. De Minister laat zich, alvorens een besluit tot
plaatsing op een longstayafdeling te nemen, adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair team van onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of het hoofd van de inrichting,
gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstaykandidaat, in alle redelijkheid en met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
De langdurige en intensieve klinische observaties die de basis vormen voor de indicatiestelling door de opeenvolgende behandelaars geven een breder beeld van het werkelijke behandelverloop dan een incidentele klinische observatie zou kunnen doen. In
geval de LAP in de stukken over het behandelverloop aanleiding ziet tot nadere kennismaking met de longstaykandidaat, kan zij ertoe overgaan deze te bezoeken.
Uit het advies van Veldzicht van 21 augustus 2001 tot verlenging van klagers tbs komt naar voren dat de behandelresulaten beperkt zijn en dat niet kan worden verwacht dat klager zodanig zal veranderen dat hij ooit zonder vaste structuur en begeleiding
zal kunnen functioneren. In de Speciale Team Bespreking van 1 mei 2001 wordt geconstateerd dat klager een gehandicapte man met beperkte leermogelijkheden blijft, die altijd afhankelijk zal blijven van externe structuur, en dat bezien dient te worden of
die structuur door een tbs-kliniek dient te worden gegeven. In het najaar van 2001 is klager aangemeld bij het Consulententeam, een extern adviesorgaan dat ten aanzien van mensen met een verstandelijke handicap adviseert over mogelijke voorzieningen.
De
LAP concludeert in september 2002 dat klager als chronisch delictgevaarlijk wordt beschouwd, dat de op verandering gerichte behandelingsgprognose ongunstig is en dat de eindverantwoordelijke behandelaar in redelijkheid tot een longstayindicatie heeft
kunnen komen. Op grond van aanwijzingen voor een bewustzijnsstoornis bij klager meldt het Consulententeam hem aan bij De Hanzeborg te Eefde. Klager is in maart 2003 op de wachtlijst van die instelling geplaatst. Op 17 november 2003 is klager in het
kader van woonverlof overgeplaatst naar De Hanzeborg, maar klager keerde reeds op 26 november 2003 op eigen verzoek terug naar Veldzicht. Hij kon daar niet wennen en was ’s nachts al bezig met het zoeken naar een mogelijkheid om weg te lopen. Klager
werd duidelijk gemaakt dat hij niet op de behandelafdeling kon blijven. De Hanzeborg laat in het voorjaar van 2004 weten dat klager weer welkom is, maar dat er een lange wachtlijst is. Onduidelijk blijft op welke termijn klager geplaatst zou kunnen
worden. In de Speciale Team Bespreking van 19 juli 2005 komt het behandelteam tot de slotsom dat klager blijvend delictgevaarlijk is, dat hij op de huidige afdeling van Veldzicht niet op zijn plek zit en alleen met een heel duidelijke structuur en veel
toezicht delictvrij kan functioneren, dat klager op relatief korte termijn op de longstayafdeling geplaatst zou kunnen worden en dat een plaatsing in een vervolgvoorziening aan drie eisen moet voldoen: 1) binnen de SGLVG-zorg, niet in de psychiatrie,
2)
op een gesloten afdeling in verband met vluchtgevaar, en 3) gericht op wonen, niet op behandeling. De Hanzeborg heeft afdelingen die aan die eisen voldoen. Er rekening mee houdend dat klager een verblijf aldaar op dit moment niet zal redden en omdat er
geen concreet uitzicht op overplaatsing naar De Hanzeborg of een andere gelijkwaardige instelling is, gaat het Divisie Staf Beraad in augustus 2005 akkoord met een longstayplaatsing en het van daaruit voortzetten van het traject richting een gesloten
woonvorm binnen de SGLVG. Als die overplaatsing geen succes heeft, kan klager terug naar de plek in de longstay zonder eerst op de wachtlijst geplaatst te hoeven worden.
Aan klager zijn vanaf november 2002 de verloven verleend die gezien klagers handicap, persoonlijkheidsstoornis en zijn delictgevaarlijkheid mogelijk waren. Klager is zelf meer dan eens op de rem gaan staan om voor hem daarmee gepaard gaande spanningen
te vermijden. Voor klager zijn de buiten de tbs-sector mogelijke voorzieningen beperkt, waarbij de nadruk ligt op het bieden van een adequate woonomgeving en bovendien rekening wordt gehouden met klagers wens om in de buurt van Groningen te worden
geplaatst omdat daar zijn familie woont met wie hij contact heeft. In de loop van dit jaar moet duidelijk worden of klager geplaatst kan worden op de gesloten afdeling van Zevenakkers, een nieuwe woonvoorziening van De Hanzeborg in Appelscha.
In het licht van het vorenstaande zijn de door en namens klager in beroep genoemde bezwaren tegen zijn longstayplaatsing ongegrond. Wat betreft de delictgevaarlijkheid wordt daarbij verwezen naar de op 26 juli 2005 in Veldzicht uitgevoerde
risicotaxatie
HCR-20 en het verlengingsadvies van Veldzicht van 25 augustus 2005, waarin de kans op toekomstig gewelddadig gedrag in de maatschappij op korte en lange termijn als groot wordt beoordeeld en slechts in een begeleide, voor klager bekende verlofsituatie
als gering. Verder kan de Minister afgaan op het LAP-advies van september 2002, nu geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen na dat advies en Veldzicht de longstaystatus van klager op 15 september 2005 heeft herbevestigd. Door de capaciteitsuitbreiding
inzake longstayvoorzieningen kwam een plek vrij voor klager, die een behandelplek bezet hield.
De Minister heeft op grond van al het vorenstaande in alle redelijkheid kunnen besluiten klager te plaatsen op een longstayafdeling. De heer [...] heeft op 15 februari 2006 met klagers begeleiders gesproken. Zij zijn zeer tevreden over klagers inzet en
zijn contact met anderen. Klager zit daar op zijn plaats in afwachting van het vrijkomen van een plaats in Appelscha.
Het beroep zal derhalve ongegrond zijn.
4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Minister gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing op een longstayafdeling, indien het behandeltraject niet heeft
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is.
Vast staat dat klager vooralsnog op de longstayafdeling is geplaatst in afwachting van het vrijkomen van een plek voor hem in de woonvoorziening van De Hanzeborg, de Zevenakkers te Appelscha, en dat bij een eventueel mislukken van zijn verblijf aldaar
een terugplaatsing naar de longstayafdeling zal volgen.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 22 augustus 2002, het advies van de LAP van 14 september 2002 en de
herbevestiging
van klagers longstaystatus door Veldzicht op 15 september 2005, welke naar het oordeel van de beroepscommissie alle voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven op
een
longstayafdeling, heeft de Minister er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in Veldzicht niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een
longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayafdeling vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen dat klager vanwege zijn
verstandelijke
handicap en persoonlijkheidsstoornis niet behandelbaar is gebleken en als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt, alsmede dat is koersgezet naar een plaatsing in een woonvoorziening van een reguliere gezondheidszorginstelling, die aan bepaalde
eisen voldoet.
Er bestaat naar het oordeel van de beroepscommissie geen aanleiding voor een nader klinisch onderzoek van klager in het PBC. Voor de aannemelijkheid van klagers stelling dat hem onvoldoende behandeling dan wel resocialisatiemogelijkheden of
alternatieve
plaatsingsmogelijkheden zijn geboden alsmede dat zijn delictgevaarlijkheid schromelijk wordt overdreven, wordt geen grond gevonden in de stukken die door de Minister in het kader van de onderhavige procedure zijn ingebracht noch in hetgeen ter zitting
naar voren is gebracht.
Aan klagers bezwaar dat de Minister bij de bestreden beslissing is afgegaan op een LAP-advies van 14 september 2002 komt in dit geval geen zwaarwegende betekenis toe. Hoewel het de beroepscommissie op zich zorgvuldig voorkomt dat een dergelijk advies
uit 2002 met het oog op een drie jaar later te nemen beslissing tot plaatsing op een longstayafdeling wordt geactualiseerd, is er in het licht van het verlengingsadvies van Veldzicht van 25 augustus 2005 en de herbevestiging van de longstaystatus van
klager door Veldzicht op 15 september 2005 geen aanleiding te veronderstellen dat de LAP in een tweede, meer actueel advies tot een andere conclusie zou zijn gekomen dan verwoord in het advies van 14 september 2002.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager - in afwachting van zijn overplaatsing naar een voor hem geschikte afdeling van een SGLVG-instelling - te plaatsen op een longstayafdeling niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 april 2006
secretaris voorzitter