Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0321/GA, 27 april 2006, beroep
Uitspraakdatum:27-04-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/321/GA

betreft: [klager] datum: 27 april 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 8 december 2005 van de beklagcommissie bij de locatie Noord en Oost van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2006, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij de p.i. Haaglanden.
Klagers raadsman mr. R.L. de la Parra heeft laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Naar aanleiding van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht hebben de directeur van de locatie Noord en Oost en het afdelingshoofd van de locatie Zoetermeer schriftelijk nadere inlichtingen verstrekt. Die inlichtingen zijn aan klager en diens
raadsman toegezonden en hen is de gelegenheid geboden om daarop een reactie te geven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van een hoeveelheid kleding na een overplaatsing vanuit de locatie Noord naar de locatie Zoetermeer.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In april 2005 is een hoeveelheid kleding van klager zoekgeraakt. Klager werd overgeplaatst vanuit de locatie Noord van de p.i. Haaglanden naar de locatie Zoetermeer van diezelfde p.i. Het klopt dat er vier dozen vanuit de locatie Noord naar Zoetermeer
zijn verzonden. Die dozen zijn toen ook aangekomen. Klager had zijn kleding echter in twee blauwe vuilniszakken zitten. Die zakken heeft hij toen samen met een penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) afgegeven bij het bad. Klager mocht bij zijn
overplaatsing zelf niets meenemen. Hem werd gezegd dat alles zou worden nagezonden. Het afdelingshoofd in Zoetermeer heeft nadien navraag gedaan waar die kleding bleef. Toen is gezegd dat het vier tot acht weken zou kunnen duren voordat de goederen van
klager in Zoetermeer zouden arriveren. Nadat vier weken waren verstreken is klager navraag gaan doen bij het personeel. Klager is toen medegedeeld dat de goederen vanuit het depot in Zoetermeer naar de inrichting zouden worden gezonden. Klager heeft
toen kleding moeten lenen van een medegedetineerde en hij heeft nieuwe kleding moeten laten invoeren. De in de locatie Noord werkzame p.i.w.-ers [A] en [B] kunnen bevestigen dat klager twee zakken met kleding had en het afdelingshoofd van Zoetermeer
kan
bevestigen dat klager meteen na binnenkomst heeft aangegeven die kleding te missen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Vanuit de locatie Noord zijn vier dozen, inhoudende goederen van klager, naar de locatie Zoetermeer verzonden. De directeur begrijpt dan ook niet hoe vanuit het centrale goederendepot in Zoetermeer kan worden gemeld dat daar nog twee zakken met kleding
van klager zouden liggen. Navraag bij de badafdeling heeft niets opgeleverd. Men weet daar niet anders dan dat vier dozen naar Zoetermeer zijn verzonden. De directeur gaat er daarom vanuit dat bij de badafdeling nooit twee zakken met kleding van klager
zijn aangeboden. De directeur zal navraag doen bij de door klager genoemde p.i.w.-ers en hun antwoord aan de beroepscommissie doen toekomen.

Blijkens de schriftelijke inlichtingen van de directeur van de locatie Noord d.d. 13 maart 2006 kan niet worden bevestigd dat klager, bij gelegenheid van zijn overplaatsing naar de locatie Zoetermeer, vier dozen en twee zakken voor verzending bij zich
had. Hij heeft zijn eigendommen zelf ingepakt. Klager heeft, volgens een van de begeleidende p.i.w.-ers, zijn goederen meegenomen naar de badafdeling. Het aantal zakken dat een gedetineerde naar de badafdeling brengt, wordt niet genoteerd omdat die
goederen daar worden omgepakt in dozen die ter verzending aan de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) worden meegegeven. De directeur heeft aangegeven meerdere malen nasporingen te hebben gedaan op de badafdeling van de locatie Noord. Er zijn geen
(achtergebleven) goederen van klager aangetroffen. Ook contacten met de badafdeling van de locatie Zoetermeer hebben niet tot enig resultaat geleid.

Uit de schriftelijke inlichtingen van het afdelingshoofd van de locatie Zoetermeer d.d. 24 maart 2006 komt het volgende naar voren.
Klager heeft bij het personeel van de verblijfsafdeling aangegeven dat hij maar een deel van zijn kleding had ontvangen na zijn overplaatsing. Hij heeft meerdere malen met de badafdeling van de locatie Noord gebeld en daar werd aangegeven dat alles in
het centraal depot zou zijn opgeslagen en alsnog zou worden nagezonden. Door een p.i.w.-er is eveneens naar die badafdeling gebeld en die kreeg hetzelfde te horen. Op een later moment is nogmaals contact opgenomen met die badafdeling en toen kreeg men
te horen dat klager daar niet bekend was. Klager is toen in beklag gegaan vanwege de vermissing van (dure) kleding. Hij kwam op het personeel betrouwbaar en eerlijk over.

3. De beoordeling
Uit hetgeen ter zitting van de beroepscommissie naar voren is gebracht alsmede uit de nadere inlichtingen en overige stukken komt het volgende naar voren. Het is geenszins uitgesloten dat een gedetineerde in de locatie Noord bij overplaatsing (een deel
van) zijn goederen in plastic zakken naar de badafdeling brengt. De badafdeling draagt er in een dergelijk geval zorg voor dat de goederen omgepakt worden in dozen. Gelet op die mogelijkheid en hetgeen klager heeft gesteld, is aannemelijk dat klager
een
deel van zijn goederen in twee plastic zakken heeft afgeleverd bij de badafdeling. Daarmee heeft de directeur van de locatie Noord de verantwoordelijkheid voor die goederen tot de ontvangst van de goederen door klager op zich genomen. Nu registratie
van
het ompakken van de goederen niet gebruikelijk is en aan klager door de medewerkers van justitie mededelingen zijn gedaan over de aanwezigheid van zijn goederen, hetgeen ook is bevestigd door een medewerker van justitie, is aannemelijk dat klager
goederen vermist en moet die vermissing tot de verantwoordelijkheid van de directeur van de locatie Noord worden gerekend. Dat maakt dat de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog gegrond moet worden
verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen.
De tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan. Zo kan klager ingevolge de circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJ, een verzoek om schadevergoeding richten aan de directeur van
de
desbetreffende inrichting, terwijl hij zich ook kan wenden tot de civiele rechter.
De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M. Boone en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 april 2006

secretaris voorzitter

Naar boven