nummer: 06/0848/GV
betreft: [klager] datum: 4 april 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.J.M.M. Roelofs, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 30 maart 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof en/of strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek. Reden voor dat verzoek was in
eerste instantie om een bezoek te kunnen brengen aan zijn zieke vader. Inmiddels is verzoekers vader op 28 maart 2006 overleden. Klagers vader wordt op 5 april 2006 begraven en verzoeker wil in de gelegenheid worden gesteld om afscheid te kunnen nemen
van zijn vader en bij de begrafenis aanwezig te kunnen zijn. Klager wil daartoe voldoen aan alle door de Minister te stellen voorwaarden. Klager heeft zijn verzoek voorzien van een schrijven van de behandelend arts van klagers vader, waaruit kan
blijken
dat deze is overleden.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op klagers verzoek om strafonderbreking is negatief geadviseerd door het openbaar ministerie. Hij heeft antecedenten in Nederland en Groot Brittannië en heeft nog een relatief lange strafduur. De kans dat klager zich bij een strafonderbreking aan zijn
detentie zal onttrekken is daarom niet ondenkbaar. De mogelijkheid van begeleiding is, gelet op aard en doel van die strafonderbreking niet mogelijk. Dit kan immers slechts binnen de grenzen van Nederland en klager wil naar Groot Brittannië.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring Lelystad heeft niet geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking dan wel incidenteel verlof.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van een strafonderbreking. Daarbij wordt verwezen naar het eerdere negatieve advies van die officier d.d. 26 juli 2005.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens overtreding van het bepaalde in artikel 10a van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 december 2008.
De beroepscommissie stelt vast dat klager heeft verzocht om incidenteel verlof teneinde afscheid te kunnen nemen van zijn overleden vader en diens begrafenis bij te kunnen wonen, waarbij een en ander dient te geschieden in Groot Brittannië. Nu
incidenteel verlof in beginsel slechts voor één dag wordt verleend en maximaal kan worden verlengd tot de volgende dag, heeft de Minister dat verzoek – gelet op de omstandigheid dat het verzochte verlof in het buitenland moet worden doorgebracht – op
goede gronden kunnen aanmerken als een verzoek om strafonderbreking.
Op zich is het mogelijk dat strafonderbreking worden verleend in verband met het overlijden van een ouder. Die strafonderbreking kan in een dergelijk geval ook in het buitenland worden doorgebracht. Nu evenwel de officier van justitie negatief
adviseert
en de omstandigheden waarop dat advies is gebaseerd door de beroepscommissie aannemelijk worden geacht, zou het voor de hand hebben gelegen om aan klager – indien de begrafenis in Nederland zou plaatsvinden en er sprake is van instemming van de familie
met het bezoek van klager – incidenteel verlof onder begeleiding of bewaking te verlenen. Nu dat bezoek van klager evenwel in het buitenland dient plaats te vinden, is begeleiding of bewaking niet mogelijk. Hierdoor wordt het gevaar dat klager zich
zijn
detentie zal onttrekken onaanvaardbaar groot. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking
rechtvaardigt.
Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 april 2006.
secretaris voorzitter