Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0312/GA, 30 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/312/GA

betreft: [klager] datum: 30 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 22 december 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring/ISD Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, wegens de weigering medewerking te verlenen aan de kledingvoorschriften van de inrichting ten gevolge waarvan een plaatsing op een
gebruikelijke verblijfscel is uitgesloten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beklagcommissie is gedaan op valse schriftelijke en mondelinge verklaringen van de unit-directeur en op basis van het terzake opgemaakte rapport.
Indien klager onwaarheden in dat rapport kan aantonen waarvan men uit hoofde van zijn functie wist of behoorde te weten dat deze beweringen niet op waarheid berusten, zal zijn aangetoond dat deze ambtenaar in de uitoefening van zijn functie valsheid in
geschrifte heeft gepleegd. Met betrekking tot het rapport geldt het volgende.
Bij de visitatie van klager waren circa vijf leerling-inrichtingswerkers aanwezig. Door zonder toestemming zijn naakte lichaam als lesmateriaal te gebruiken heeft de rapporteur ernstige inbreuk gemaakt op de integriteit van klagers naakte lichaam.
De stelling dat klager heeft geweigerd om zijn onderbroek uit te trekken is niet juist. Hoe kan de rapporteur beweren dat klager weigerde zijn onderbroek uit te trekken terwijl hij even later schrijft dat “deze man spontaan zijn onderbroek aan deed en
ging zitten”? Als de rapporteur geen justitie-ambtenaar was, was hij door iedere weldenkende lezer van dit rapport al door de mand gevallen en voor leugenaar gezien. Alleen zijn status van justitie-ambtenaar kan hem uit deze valsheid in geschrifte
redden. De reden van plaatsing in afzondering kan nooit zijn geweest dat klager heeft geweigerd om bepaalde kleren aan te doen. Klager werd spiernaakt achtergelaten in de afzonderingscel. Op geen enkel moment is klager andere kleding aangeboden. Ze
hebben op geen enkel moment over andere of vervangende kleding gesproken. De dag er na zocht de directeur klager op in zijn cel. Nadat klager de directeur er op had gewezen dat men bij de visitatie had gezegd dat klagers broek te veel leek op de
broeken
van het personeel is de directeur vertrokken om dat te onderzoeken. Enige tijd later overhandigde de directeur onderhavige beschikking. Klager wijst er nadrukkelijk op dat hij op dat moment al langer dan 24 uur in de afzonderingscel had gezeten en
klager ziet daarom geen enkel verband tussen het uitreiken van deze beschikking met de daarin genoemde gronden en de plaatsing in de afzonderingscel de dag daarvoor. Het heeft meer weg van een gekunstelde reden om het plaatsen en geplaatst houden in de
afzonderingscel te rechtvaardigen.
Met betrekking tot de door de directeur ter zitting afgelegde verklaring geldt het volgende.
De directeur heeft op de zitting bewust een valse verklaring afgelegd met betrekking tot de reden waarom klager in de afzonderingscel is geplaatst. Deze reden staat lijnrecht tegenover de reden die de rapporteur heeft aangevoerd in zijn rapport. Klager
heeft vernomen dat hij in de afzonderingscel is geplaatst omdat hij niet voldoende wenste mee te werken aan de visitatie. Duidelijk is dat òf de directeur òf de rapporteur in hun mondelinge toelichting of rapportage meineed dan wel valsheid in
geschrifte heeft gepleegd. Klager is van mening dat de directeur zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Het is niet toegestaan om op grond van twee tegenstrijdige redenen iemand te straffen. Klager is op grond van deze tegenstrijdigheden hoe dan ook
onrechtmatig gedurende acht dagen opgesloten geweest.
Klager ontkent dat hem verschillende malen is uitgelegd dat hij de afzonderingscel uit mocht wanneer hij zich zou kleden volgens de voorschriften.
Klager heeft lichamelijke en geestelijke schade geleden. Vanaf de eerste tot de laatste dag is klager blootgesteld geweest aan fel licht. Onder meer tengevolge hiervan heeft klager al die tijd vrijwel niet kunnen slapen. Tengevolge van de slapeloosheid
heeft klager onder meer last van hartkloppingen en hoofdpijn. De eerste vier dagen van zijn detentie is klager bovendien niet in de gelegenheid geweest om zijn gebit te verzorgen en tengevolge daarvan heeft hij tandvleesontsteking opgelopen. Klager
stelt de inrichting aansprakelijk voor alle kosten voor medisch herstel van de tengevolge van de detentie opgelopen lichamelijke en geestelijke schade.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager op 11 november 2005 een ordemaatregel is opgelegd van plaatsing in afzondering in de afzonderingscel voor de duur van zeven dagen. Deze beslissing is gegrond op het feit dat klager zijn medewerking weigerde inzake de
kledingvoorschriften van de stadsgevangenis tengevolge waarvan een plaatsing op een gebruikelijke verblijfcel is uitgesloten. Hierbij is bepaald dat klager hier op ieder moment op terug kon komen.
De directeur heeft bij gelegenheid van de zitting bij de beklagcommissie aangegeven dat er bij binnenkomst een conflict was ontstaan omdat klager kleding droeg die leek op de kleding van de penitentiair inrichtingswerkers. Klager droeg een op het
uniform gelijkende broek. Dit zou om veiligheidsredenen niet zijn toegestaan. Volgens de directeur is klager blijven weigeren andere kleding aan te trekken. Bij de stukken bevindt zich echter geen verslag waaruit blijkt dat hetgeen door de directeur is
aangegeven daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Uit het verslag dat wel bij de stukken zit, blijkt dat klager niet wilde meewerken aan de visitatieprocedure. Uit dit verslag blijkt overigens dat klager die verslaglegging in strijd met het bepaalde in
artikel 50, eerste lid van de Pbw niet is medegedeeld. Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur genomen in strijd met wettelijke bepalingen. Het beroep zal dan ook op formele gronden gegrond worden verklaard, de uitspraak van de
beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. De beroepscommissie zal de
tegemoetkoming vaststellen op € 25,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 30 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven