nummer: 05/2903/TA
betreft: [klager] datum: 28 maart 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 november 2005 verzonden uitspraak van 10 oktober 2005 van de beklagcommissie bij TBS-kliniek Flevo Future, locatie Amsterdam, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. F.P. Holthuis, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. J.A.W. Knoester, en namens het hoofd van
voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker, en [...], afdelingshoofd.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:
a. de reden van afzondering met ingang van 31 juli 2005,
b. de inhoud van een herstelgesprek,
c. de weigering van een gesprek met de maandcommissaris, en
d. de verlenging van de met ingang van 31 juli 2005 opgelegde afzondering.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is ten onrechte afgezonderd wegens het incident in de keuken. Hij is op een moment dat er geen personeel in de keuken aanwezig was met een vork aangevallen door medepatiënt [A] en heeft zich daartegen moeten verdedigen. Twee medepatiënten waren
daar getuigen van. Personeel heeft alleen gezien dat klager medepatiënt [A] met een koekenpan sloeg. De inrichting had die andere medepatiënten wel als getuigen moeten horen om te weten te komen wat zich precies had voorgedaan. Dan zou er geen reden
zijn geweest om klager af te zonderen. Toen klager achter de deur zat, heeft hij een van genoemde twee medepatiënten horen zeggen dat medepatiënt [A] met een vork in klagers richting had gestoken en dat het personeel dat niet wilde meenemen in hun
oordeel.
Als de aanleiding van het gevecht goed uitgezocht was, zou hij ook niet zo boos zijn geworden en dan had een herstelgesprek wel kunnen plaatsvinden.
Gezien de hele kwestie was een vertrouwelijk gesprek met de maandcommissaris van zeer groot belang voor klager. De maandcommissaris heeft zelf niet om een maatregel ten aanzien van het gesprek gevraagd. Klager is niet bedreigend op de maandcommissaris
overgekomen. Wel was hij boos op het dienstdoende personeel, dat de beslissing had genomen om klager niet alleen met de maandcommissaris te laten spreken. Het gesprek heeft niet plaatsgevonden en is daarmee geweigerd.
Het is de vraag of de aanvraag machtiging tot verlenging van klagers afzondering wel voldoende gespecificeerd is geweest. Klager heeft geen bedreigingen geuit dan wel ander gedrag vertoond dat verlenging van de afzondering zou kunnen rechtvaardigen.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het gaat er in kwesties als deze niet om in strafrechtelijke zin vast te stellen wie wat gedaan heeft. Gezien is dat klager medepatiënt [A] met een koekenpan heeft geslagen en dat die medepatiënt gewond was geraakt. Er is niet alleen met klager en
medepatiënt [A] gesproken, maar ook met de medepatiënten die getuige waren. Het feit dat een vechtpartij plaatsvond is voldoende om in te grijpen en beide deelnemers aan het gevecht af te zonderen om de orde en veiligheid in de inrichting te
herstellen.
Een herstelgesprek is een begin daarvan, maar een herstelgesprek met klager lukte niet, waardoor zijn afzondering is voortgezet. Steeds weer komt naar voren dat klager niet begrijpt dat wat hij zegt en de wijze waarop als bedreigend en agressief
overkomen op zijn omgeving. Op dat punt is er geen overeenstemming tussen klager en het personeel. De afzondering is na een maand verlengd.
De bedoeling was dat de maandcommissaris in klagers kamer met klager zou spreken, met de deur half open en dat het personeel achter de deur zou gaan staan.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Daarbij is in aanmerking genomen dat onbetwist vast staat dat op
31 juli 2005 een vechtpartij tussen medepatiënt [A] en klager heeft plaatsgevonden. Het hoofd van de inrichting heeft in redelijkheid zonder diepgaand onderzoek kunnen beslissen om zowel klager als genoemde medepatiënt om die reden af te zonderen om de
orde en veiligheid in de inrichting te herstellen. Verder is in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is dat klagers opstelling, gedrag en uitlatingen in de daarop volgende periode pogingen tot een herstelgesprek hebben doen mislukken en voorts
voldoende aanleiding waren om klagers afzondering voort te zetten en na een maand te verlengen, totdat klagers terugkeer op de afdeling weer verantwoord werd geacht. Ten slotte is in aanmerking genomen dat het personeel in redelijkheid namens het hoofd
van de inrichting heeft kunnen beslissen tot het uitoefenen van toezicht op het bezoek van de maandcommissaris aan klager in klagers verblijfsruimte, alsmede dat aan het niet doorgaan van het beoogde gesprek ten grondslag ligt dat klager het niet eens
was met het door de inrichting met het oog op de veiligheid van de maandcommissaris noodzakelijk geachte toezicht. De door klager naar voren gebrachte omstandigheid dat hij zich op dat moment niet bedreigend richting de maandcommissaris had uitgelaten,
kan op zich daaraan niet afdoen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, 28 maart 2005
secretaris voorzitter