Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0581/GV, 27 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/581/GV

betreft: [klager] datum: 27 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Hij is het niet met de afwijzing eens. Zijn nichtje heeft contact opgenomen met de gemeente Hilversum. Na ontvangst van de stukken en het advies van een raadsman zal klager zijn beroep nader toelichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De inrichting heeft negatief geadviseerd op klagers verlofaanvraag. Dit omdat de familie niet heeft gereageerd op de vraag of het goed is dat klager zijn verlof bij hen doorbrengt. Daarbij staat het familielid bij wie klager zijn verlof wil doorbrengen
ook niet op het opgegeven adres ingeschreven.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zutphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te den Bosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie District Hilversum heeft aangegeven dat op het opgegeven adres niemand staat ingeschreven. De door klager opgegeven persoon heeft wel ingeschreven gestaan, maar staat thans niet meer op een adres in Nederland ingeschreven.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drieëneenhalf jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. Aansluitend dient hij een principale hechtenis van veertien dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks
19
oktober 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het door klager opgegeven verlofadres is door het b.s.d. aangeschreven met de vraag of toegestaan wordt dat klager aldaar zijn verlof doorbrengt. Hierop is geen reactie ontvangen. Uit de informatie van de politie is gebleken dat op het opgegeven adres
in de gemeentelijke basis administratie niemand staat ingeschreven en dat de persoon bij wie klager zijn verlof wil doorbrengen in het geheel niet meer in Nederland staat ingeschreven. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een
contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld
in artikel 4 onder j. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 27 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven