nummer: 05/1513/GM
betreft: [klager] datum: 21 maart 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst te Sittard,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 14 juni 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 september 2005, gehouden in de p.i. Amsterdam, is de raadsvrouw van klager gehoord.
Klager heeft bericht wegens ziekte niet ter zitting te kunnen verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Geerhorst is niet ter zitting verschenen.
Naar aanleiding van de behandeling ter zitting is de inrichtingsarts verzocht om toezending van het medisch dossier van klager. Nadat klager op 26 oktober 2005 vervroegd in vrijheid was gesteld is bij het archief verzocht de betreffende medische
stukken
toe te zenden.
Eerst op 17 januari 2006 heeft de medisch adviseur bericht dat de gevraagde medische gegevens niet meer te achterhalen zijn.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, voor zover in beroep nog aan de orde en zoals in zoverre neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van omstreeks 10 mei 2005 en een verzoek namens klager van 27 mei 2005, betreft het niet serieus nemen van klagers
thoraxklachten.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft al een tijd last van zijn longen. Hij heeft de inrichtingsarts meermalen gevraagd hem te verwijzen naar het ziekenhuis, teneinde zijn longen te laten onderzoeken. Pas na langdurig aandringen is dit gebeurd. De inrichtingsarts heeft klager
meegedeeld hem niet meer te willen behandelen.
Zijn raadsvrouw heeft hier ter zitting nog aan toegevoegd dat klager vanaf november 2004 last heeft van zijn longen, de laatste maanden gepaard gaande met hevige hoestbuien en ophoesten van bloed. Op 12 januari 2005 en 10 februari 2005 heeft hij
contact
gezocht met de inrichtingsarts omdat het hoesten en zijn benauwdheid erger werden. De arts weigerde klager nader te laten onderzoeken, omdat dit te kostbaar zou zijn. Pas in maart 2005 zijn er foto’s van klagers longen gemaakt, naar aanleiding waarvan
klager nader is onderzocht. Klager vindt dat zijn klachten aanvankelijk niet serieus zijn genomen en hij onnodig lang heeft moeten wachten alvorens er nadere onderzoeken plaatsvonden.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klagen is in verband met bloed in zijn urine uitputtend nagezien in twee ziekenhuizen in het verloop van 2004 en voordat hij in Sittard kwam. De inrichtingsarts daar heeft geen aanleiding gezien klager wederom door de urologische molen te halen. Daar
is
klager het niet mee eens.
Het initiatief tot het maken van een radiologische opname van de thorax is op initiatief van de inrichtingsarts gebeurd. Aangezien er een mogelijke afwijking is geconstateerd, wordt er een tweede opname gemaakt en een vervolgonderzoek aangevraagd.
Inmiddels is klager ook bij de longarts geweest die ter vergelijking alle verslagen en foto’s van thoraxonderzoeken wil, welke in Duitsland en mogelijk Polen zijn opgevraagd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat – buiten hetgeen de inrichtingsarts naar voren heeft gebracht op verzoek van de medisch adviseur – de inrichtingsarts geen nadere toelichting heeft gegeven ten aanzien van de klacht en dat ook het medisch dossier van
klager ondanks herhaalde verzoeken niet is overgelegd en uiteindelijk niet meer te achterhalen was. Die omstandigheid dient echter voor risico van de arts te blijven. Daarom kan niet worden vastgesteld of de inrichtingsarts naar aanleiding van klagers
verzoeken van 12 januari 2005 en 10 februari 2005 om nader onderzoek van zijn longen op die momenten voortvarend en adequaat heeft gehandeld. Dat er uiteindelijk in maart foto’s zijn gemaakt waarna verder onderzoek is gedaan, doet daaraan niet af. Dat
maakt dat het handelen van de inrichtingsarts ten aanzien van klagers klacht op 12 januari 2005 en 10 februari 2005 – nu één en ander door de inrichtingsarts niet wordt weersproken - moet worden aangemerkt als kennelijk in strijd met de in artikel 28
Pm
neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Van enig nadeel door een niet voortvarend optreden is niet gebleken. Klager zal mitsdien de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Limburg-Zuid toekomende tegemoetkoming op € 20,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 21 maart 2006
secretaris voorzitter