Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3081/GB, 7 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/3081/GB

Betreft: [klager] datum: 7 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 december 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar (een bijzondere zorgafdeling van) een huis van bewaring (h.v.b.) met een regulier regime afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 15 juni 2005 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in Paviljoen IV-A Demersluis (h.v.b.) te Amsterdam (hierna Paviljoen IV-A), met een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau. Op 24 oktober 2005 is hij ter
observatie geplaatst in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht. Op 12 december 2005 is hij teruggeplaatst naar Paviljoen IV-A.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing als volgt toegelicht.
Klager heeft vanaf medio juni 2005 tot 24 oktober 2005 verbleven op Paviljoen IV-A en van 24 oktober 2005 tot 12 december 2005 in het PBC. Hij is op 12 december 2005 teruggekeerd naar het Paviljoen IV-A, waar hem een zogenaamde individuele behandeling
ten deel valt. Verzocht is aan de selectiefunctionaris per faxbericht van 25 november 2005 om hem niet meer op Paviljoen IV-A te plaatsen. Op dit faxbericht is niet gereageerd en op 16 december 2005 is per faxbericht opnieuw hetzelfde verzoek gedaan.
Aan de beslissing tot afwijzing van het verzoek kleeft een motiveringsgebrek. Het wordt niet gedragen door de feiten, die in de procedure naar voren zijn gekomen. Bovendien is sprake van onvoldoende althans onvolledige motivering. De beslissing is niet
met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen. Evenmin is sprake van een zorgvuldige belangenafweging. Het gedrag van klager tijdens zijn voorarrest heeft nimmer aanleiding gegeven tot extra maatregelen en vormt geen aanleiding om plaatsing in een
individueel regime te rechtvaardigen. Klager heeft in verband met klaag- en beroepsprocedures, naar aanleiding van de beslissingen om hem onder permanent cameratoezicht te plaatsen, kunnen begrijpen dat het Ministerie van Justitie iedere mogelijkheid
tot suïcide bij klager wil voorkomen, aangezien zulks grote maatschappelijke onrust zou veroorzaken. De eerdere ontvluchting van klager als tbs-er en het daarop gevolgde delict hebben reeds maatschappelijke onrust veroorzaakt. Klager is van oordeel dat
de enkele suggestie dat er mogelijk suïcidegevaar zou zijn, niet tot de conclusie mag leiden dat hij in een individueel regime zou moeten worden geplaatst. Op zijn minst moet er sprake zijn van een redelijk vermoeden dat klager suïcidaal is, hetgeen
niet het geval is. Klager is daarentegen juist strijdbaar. In de periode, dat klager in het PBC verbleef, onderging hij een meer regulier regime. Hij is in de gelegenheid gesteld om met andere personen op de groep te verblijven en activiteiten te
ontplooien. Voorts heeft klager veelvuldig zogenaamde één op één situaties kunnen genieten met onder andere medebewoners en personeelsleden, zoals de maatschappelijk werkster. Het PBC heeft het niet nodig geacht om klager onder cameratoezicht te
plaatsen. Niet valt in te zien waarom klager thans in het h.v.b. wel als suïcidaal zou moeten worden bestempeld. De opvatting van de officier van justitie dient niet als waardeloos te worden bestempeld. De officier van justitie heeft de raadsman
telefonisch medegedeeld geen bezwaar te hebben indien klager geplaatst zou worden in een lichter regime. De selectiefunctionaris had voor de beslissing te nemen inlichtingen moeten inwinnen bij het PBC, hetgeen ten onrechte niet is geschied. Volgens de
selectiefunctionaris in het faxbericht van 16 december 2005 is klager besproken in de zogenaamde populatiebespreking op 14 december 2005 en is geconstateerd dat klager minder prettig zou zijn teruggekeerd dan dat hij destijds van Paviljoen IV-A is
vertrokken. Hierbij wordt overwogen dat het PBC klager als zodanig goed is bevallen, aangezien het meer mogelijkheden en meer verblijfsmogelijkheden op de groep kende, wanneer een en ander wordt vergeleken met Paviljoen IV-A. Voorts is aangegeven dat
klager in hongerstaking is gegaan. Dit is juist. Klager heeft een grote drang om te leven, doch dan wel op een menswaardige wijze. Klager beoordeelt zijn behandeling, zoals hij deze thans reeds zeer geruime tijd ondergaat, niet langer als menswaardig.
In het faxbericht van 16 december 2005 wordt door de selectiefunctionaris gesteld dat klager zal moeten wennen aan de structuur van Paviljoen IV-A en dat is gekozen voor een verder verblijf aldaar. De redenen voor deze keuze worden echter niet
weergegeven. Klager wenst overgeplaatst te worden naar een meer regulier regime, waarbij valt te denken aan een bijzondere zorgafdeling van een h.v.b.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Op Paviljoen IV-A kunnen gedetineerden geplaatst worden die op grond van hun persoonlijkheid of andere persoonlijke omstandigheden een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en tengevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van
beperkte gemeenschap, zoals wordt gevoerd in een regulier huis van bewaring, te functioneren of te verblijven. Klager wordt verdacht van een delict dat een enorme maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt, hetgeen gemakkelijk kan doorwerken in een
penitentiaire inrichting met alle risico’s van dien voor klagers persoonlijke veiligheid en/of de orde van de p.i. Klager is ontvlucht tijdens een begeleid proefverlof vanuit de tbs-kliniek Veldzicht en hij wordt verdacht van het om het leven brengen
van een man in Amsterdam tijdens zijn ontvluchtingsperiode. Op 30 juni 2005 is besloten om klager te plaatsen op Paviljoen IV-A, hetgeen toentertijd niet heeft geleid tot bezwaar van klager. Bovendien heeft de Minister van Justitie gesteld dat klager
onder permanent cameratoezicht diende te verblijven, hetgeen tevens heeft geleid tot de hiervoor genoemde beslissing. Dit cameratoezicht is nog steeds onverkort van kracht, ook al heeft klager in het PBC in een ander regime gefunctioneerd. Dit regime
is
niet te vergelijken met een regime in een regulier h.v.b. of zoals dat op Paviljoen IV-A gevoerd wordt. Procedureel is het juist dat klager wederom in het regime van Paviljoen IV-A is geplaatst. Echter is niet te overzien welke emotionele effecten deze
plaatsing op klager zullen hebben, waardoor cameratoezicht noodzakelijk geacht wordt. Bij deze beslissing wordt een gedragsdeskundige geraadpleegd. Er wordt voorshands geen enkel risico genomen. Klager wordt voortdurend door een gedragsdeskundige
bezocht.

Uit nadere informatie van de selectiefunctionaris, die is ontvangen op het secretariaat van de Raad op 27 februari 2006 en die aan klager en zijn raadsman is toegezonden, volgt dat klager nog steeds onder cameratoezicht is gesteld, momenteel voor de
duur van 24 uur per dag. Gezien de briefwisseling van klager met zijn (ex) partner, waarin hij aangeeft zich verder terug te trekken, is er geen reden voor de directeur om het cameratoezicht van klager te verminderen.

4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. Uit de onder 3.2 vermelde inlichtingen van de selectiefunctionaris omtrent de aard en de ernst van het delict terzake waarvan klager thans preventief gehecht is, de grote maatschappelijke onrust die klagers onttrekking aan de hem opgelegde tbs
en het delict hebben veroorzaakt en de risico’s voor de veiligheid van klager en voor de orde in de inrichting, is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging
van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven