Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3155/GA, 23 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3155/GA

betreft: [klager] datum: 23 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.L. van Wieringen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 december 2005 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. V.L. van Wieringen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering toestemming te verlenen onder werktijd tijdens de koffiepauze zijn gebed te mogen doen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag voor zover de klacht is gericht tegen de vermeende schending van artikel 41 Pbw en het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak
weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat hem ten onrechte is geweigerd tijdens de pauze van de arbeid zijn gebed te doen. Klager meent dat artikel 41, eerste lid, Pbw is
geschonden. Wettelijk uitgangspunt is dat de godsdienst vrijelijk moet kunnen worden beleden en dat dient te worden voorzien in de behoefte aan geestelijke verzorging. Het lijkt alsof over het individueel gebed alleen in het eerste lid van voornoemd
artikel iets wordt bepaald. Voor inperking van dit wettelijk recht dienen een objectieve rechtvaardiging en wettelijke basis te bestaan. De motivering die voor de inperking is gegeven is niet toereikend. Niet het ‘vrije belijden’ lijdt tot problemen
maar intolerantie ten opzichte van personen die gebruik maken van hun recht ‘vrij te belijden’. In deze kwestie is niet gebleken van problemen of intolerantie. Tijdens de pauze rookt de één een sigaret, een ander drinkt koffie en klager doet zijn
gebed.
In redelijkheid valt niet in te zien waarom klagers recht moest worden ingeperkt.
Klager is van mening dat het beroep tijdig is ingediend. Het staat niet vast dat de gemachtigde van klager op 9 december 2005 de uitspraak heeft ontvangen. Een eventuele termijnoverschrijding is verschoonbaar vanwege de gebruikte bewoordingen in de
rechtsmiddelenclausule onder aan de uitspraak van 6 december 2005.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht. Namens klager is op 19 december 2005 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagrechter van 6 december 2005. Gelet op de gegeven
beroepstermijn is het beroep te laat ingediend. Gelet op de ervaringen die in de p.i. Ter Apel en in andere inrichtingen zijn opgedaan, kan het bidden tijdens gemeenschappelijke activiteiten tot onrust leiden. In verband met de vereiste zorgvuldigheid
is er overleg geweest met de Imam van de inrichting. Dit overleg heeft niet geleid tot een aanpassing van het arbeidscontract dat gedetineerden aangaan en waarin opgenomen is dat gedetineerden die deelnemen aan de arbeidsactiviteiten geen andere
activiteiten mogen uitvoeren. Het staat een gedetineerde vrij om van een arbeidscontract af te zien, waardoor iemand in de gelegenheid is om zijn religieuze verplichtingen in de beslotenheid van zijn verblijfsruimte of tijdens de activiteiten van de
geestelijke verzorging (bijvoorbeeld vrijdagmiddaggebed) na te komen. De inrichting probeert zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de uitoefening van religie binnen de inrichting.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, Pbw heeft de gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. Klager meent dat zijn recht op het individueel vrij belijden van
zijn godsdienst is geschonden. Voormeld recht reikt niet zover dat de gedetineerde altijd en op de door hem gewenste momenten van dit recht gebruik kan maken. Het karakter van de detentie brengt mee dat hieraan door de directeur beperkingen kunnen
worden gesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat een grond voor het stellen van beperkingen kan zijn gelegen in de orde en veiligheid in de inrichting. In de onderhavige situatie is hiervan sprake, nu de directeur heeft gewezen op ervaringen
waaruit naar voren komt dat het bidden tijdens gemeenschappelijke activiteiten tot onrust leidt. Niet is gebleken dat door de directeur onvoldoende voorzieningen zijn getroffen teneinde klager op andere momenten in staat te stellen zijn godsdienst te
belijden. Hetgeen door klager in beroep is aangevoerd, kan derhalve niet tot een ander oordeel dan die van de beklagrechter leiden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 23 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven