Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0474/GV, 13 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/474/GV

betreft: [klager] datum: 13 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft aan klager incidenteel verlof toegestaan op een door de directeur van de inrichting waar klager verblijft te bepalen datum, onder strenge bewaking van medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O), met het aanleggen van
een
broekstok, teneinde een bezoek te kunnen brengen aan zijn moeder.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat aan het aan hem verleende incidentele verlof ten onrechte voorwaarden met betrekking tot bewaking en bewegingsbeperking zijn verbonden. In haar eerdere beslissing heeft de beroepscommissie het beroep tegen die voorwaarden
immers gegrond verklaard. Aan de Minister was – zo verstaat klager – de opdracht gegeven om zijn beslissing met juiste gronden te onderbouwen. Blijkens de inlichtingen van het bureau selectie- en detentiebegeleiding van de penitentiaire inrichting
Veenhuizen, hebben zowel de politie als het openbaar ministerie positief geadviseerd ten aanzien van de verlening van (algemeen) verlof. De (hernieuwde) beslissing om klager slechts onder bewaking en met een broekstok verlof toe te staan is daarom
onderbouwd met dezelfde gronden als eerder het geval was. Klager is het ook niet eens met de stelling dat er verschil zou zijn tussen het gebruik van hard- en softdrugs. In beide gevallen is de wachttijd voor het aanvragen van verlof volgens klager
drie
maanden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Eerder, op 26 januari 2006, heeft de beroepscommissie uitspraak gedaan in een beroep van klager. In die uitspraak is de beslissing van de Minister, om aan klager verlof toe te staan, vernietigd voor zover daaraan voorwaarden van bewaking en
bewegingsbeperking waren verbonden. Reden voor die vernietiging was dat de noodzaak van die voorwaarden niet gemotiveerd was. Aan de Minister is toen opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De Minister heeft op 6 februari 2006 die nieuwe beslissing
genomen. Voor de aan die beslissing ten grondslag liggende voorwaarden wordt verwezen naar de (schriftelijke neerslag van die) beslissing.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het (indertijd gedaan) verzoek om strafonderbreking en zich ten aanzien van eventueel incidenteel verlof aangesloten bij het advies van de Medisch Adviseur.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te ‘s-Gravenhage heeft aangegeven negatief te adviseren ten aanzien van een verzoek om strafonderbreking, zulks onder verwijzing naar de ernst van het door klager gepleegde delict en het
openstaande
strafrestant. De officier van justitie heeft niet geadviseerd ten aanzien van een eventueel incidenteel verlof.
De Medisch Adviseur bij het ministerie van justitie heeft positief geadviseerd ten aanzien van een omgekeerde bezoekregeling (de beroepscommissie verstaat dat hiermee wordt bedoeld incidenteel verlof). Daarbij heeft hij aangegeven dat dit, gelet op de
omstandigheden, waarschijnlijk een blijvend advies is.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens – kortweg – diefstal met geweldpleging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 januari 2007. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van
10 dagen en daarnaast drie dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

In haar uitspraak van 26 januari 2006 – met kenmerk 06/69/GV - heeft de beroepscommissie de beslissing van de Minister d.d. 28 december 2005 vernietigd voor zover aan het daarin verleende (incidentele) verlof voorwaarden waren verbonden met betrekking
tot bewaking en het aanleggen van een broekstok. Daarbij heeft de beroepscommissie toen als volgt overwogen:
” De beroepscommissie stelt vervolgens vast dat klagers bezwaar tegen de beslissing van de Minister niet zozeer is gericht tegen de toekenning van incidenteel verlof maar met name is gericht tegen de aan dat verlof verbonden voorwaarden van bewaking en
het aanbrengen van een broekstok. Noch in de bestreden beslissing noch in de reactie van de Minister op het beroep, wordt de noodzaak van die hiervoor genoemde voorwaarden voldoende onderbouwd. Dat maakt dat die beslissing van de Minister ten aanzien
van die voorwaarden onzorgvuldig is genomen en dat deze daarom niet in stand kan blijven. De beroepscommissie heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat klager eerder een vijftal malen onbegeleid verlof heeft gehad, welke verloven kennelijk zonder
verdere problemen zijn verlopen.”
De Minister heeft in de bestreden beslissing – zakelijk weergegeven – overwogen dat klager, die vanuit een beperkt beveiligde inrichting is teruggeplaatst naar een normaal beveiligde inrichting, in zijn ogen in aanmerking komt voor incidenteel verlof.
Daarbij heeft de Minister met name het advies van de Medisch Adviseur zwaar laten wegen. Omdat klager – gelet op de uitgangspunten van het drugsonmoedigingsbeleid en gelet op de omstandigheid dat hij fraude heeft gepleegd bij een urinecontrole (naar
aanleiding waarvan hij naar een gesloten inrichting is teruggeplaatst) – in beginsel niet voor 6 april 2006 in aanmerking komt voor het verlenen van vrijheden, heeft de minister besloten aan klager verlof onder begeleiding toe te staan. De
omstandigheid
dat klager voorheen reeds vijfmaal met goed gevolg onbegeleid verlof heeft genoten doet daaraan – volgens de Minister – niet af.
Op grond van het bepaalde in artikel 21, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof, indien nodig, onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Omdat deze beide vormen van toezicht tijdens het verlof
verschillend in zwaarte zijn, zal bij de keuze van toepassing van de zwaardere vorm van toezicht (i.c. de bewaking) expliciet moeten worden gemotiveerd waarom gekozen is voor die zwaardere vorm. Nu de Minister in de bestreden beslissing aangeeft dat
het
incidentele verlof plaats zou kunnen vinden onder begeleiding en daarnaast de noodzaak van de zwaardere eis van bewaking (met gebruik van een middel ter beperking van de bewegingsvrijheid tijdens het verlof) niet nader wordt onderbouwd, is de
beslissing
van de Minister ten aanzien van de aan het incidentele verlof verbonden voorwaarden onvoldoende gemotiveerd. Dat maakt dat de bestreden beslissing in zoverre niet in stand kan blijven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing voor zover deze betrekking heeft op de voorwaarden van strenge bewaking van medewerkers van de DV&O en het aanleggen van de broekstok.
Zij bepaalt dat aan klager incidenteel verlof wordt verleend als omschreven in de bestreden beslissing, echter zonder het daarin gestelde omtrent bewaking en het aanleggen van een broekstok.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 maart 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven