nummer: 06/432/GV
betreft: [klager] datum: 13 maart 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 9 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het namens de Minister aangevoerde argument om zijn verzoek af te wijzen, te weten dat hij zou hebben
aangegeven naar Turkije te willen vertrekken en daarbij zijn – aan zijn ex-partner toegewezen – kinderen mee te willen nemen, is onjuist. Klager heeft de Nederlandse nationaliteit en woont al 35 jaar in Nederland. Hij noch zijn kinderen willen in
Turkije wonen. Klager is momenteel bezig om woonruimte in Rotterdam te krijgen en is bezig met een omscholingsproject tot systeembeheerder. Klager heeft geen banden met moslims of terroristen, hij is zelf vrijdenker en is 18 jaar vrijwilliger geweest
voor hulp aan mensen met maatschappelijke problemen. Klager heeft het betreffende verlof nodig om naar het Turkse consulaat te kunnen gaan. Daar moet hij een machtiging afgeven voor een familielid. Dat familielid kan dan een appartement laten verkopen.
Daardoor krijgt klager weer financiële ruimte en kan hij na zijn detentie een eigen bedrijf (een computerwinkel) starten.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Blijkens de rapportage van de inrichting waar klager verblijft, wil klager het algemeen verlof gebruiken om naar het Turkse consulaat te gaan teneinde zijn terugkeer naar Turkije te kunnen regelen. Klager heeft in de inrichting uitlatingen gedaan die
erop duiden dat hij in dat geval zijn kinderen – die door de rechter zijn toegewezen aan zijn ex-vrouw – hoe dan ook zal meenemen. Ook andere door klager in de inrichting gedane uitlatingen, welke uitlatingen in het advies van de inrichting worden
omschreven, leiden ertoe dat er geen vertrouwen bestaat in een goed verloop van het verlof. Voorts heeft klager nog 34 boetes openstaan, hetgeen ook een reden is om het verlof af te wijzen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Rotterdam heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie te Maassluis heeft aangegeven dat daar geen bezwaar bestaat tegen de verlening van algemeen verlof.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens – kortweg – deelname aan een criminele organisatie en gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij een taakstrafvervangende hechtenisstraf van acht dagen te ondergaan. De
wettelijk
vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 juni 2006. Aansluitend dient hij eventueel twee dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie stelt voorop dat het aantal nog openstaande boetes op zich geen reden hoeft te zijn voor een afwijzing van het verlof, zolang de duur van klagers detentie daardoor niet boven het wettelijk vastgestelde minimum uitkomt. Daarvan is
niet gebleken. Zij stelt vervolgens vast dat de afwijzing van het verzoek om algemeen verlof voorts is gebaseerd op het volgende. Klager zou voornemens zijn om terug te keren naar Turkije. Het verlof zou hij willen gebruiken om die terugkeer voor te
bereiden. Bij die terugkeer zou klager, zo zou hij in de inrichting hebben aangegeven, zijn kinderen – die aan zijn ex-partner zijn toegewezen – koste wat kost mee willen nemen. Voorts zou klager op zijn verblijfsafdeling vreemde verhalen hebben
verteld
over door hem voor de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst verrichtte werkzaamheden als informant en over contacten met leden van de Hofstadgroep. Voorts zou klager tijdens zijn detentie een brief hebben gezonden naar een dagblad, waarin hij zijn
blijdschap uit over de vrijlating van Samir A.
Op grond van met name het gestelde over zijn kinderen komt de beroepscommissie tot het oordeel dat deze uitlating een toereikende contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve
moet de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI),
niet onredelijk en onbillijk worden geacht.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 maart 2006.
secretaris voorzitter