Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0538/GV, 3 maart 2006, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/538/GV

betreft: [klager] datum: 3 maart 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 februari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking wederom afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft een brief van zijn zuster toegevoegd,waarin zij verklaart dat zij er totaal geen moeite
mee
heeft dat haar broer bij de bevalling aanwezig kan zijn.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers eerdere beroep is op 21 februari 2006 gegrond verklaard en de selectiefunctionaris is opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De selectiefunctionaris heeft het verzoek opnieuw afgewezen. Hij heeft, alvorens de nieuwe beslissing te nemen,
opnieuw contact gezocht met de officier van justitie om te bezien of strafonderbreking alsnog tot de mogelijkheden behoort. Het openbaar ministerie verzet zich nog steeds heftig tegen het toekennen van strafonderbreking. Zij zijn van oordeel dat klager
geen vrijheden moeten worden toegekend. Het gaat volgens de officier van justitie om een ernstig delict dat niet onderschat moet worden. Er zijn destijds veel emoties naar boven gekomen en die zouden nog steeds bij slachtoffers en nabestaanden aanwezig
zijn. Ook de selectiefunctionaris is die mening toegedaan en hij is hierin nogmaals bevestigd middels het telefoongesprek dat hij met klager had. Klager gaf daarin namelijk aan dat zijn vader, die in dezelfde inrichting als klager verblijft, regelmatig
bezoek krijgt van klagers zuster, maar dat klager nog steeds geen contact met zijn zuster heeft gehad. Klager deelde mede dat de onderlinge verhoudingen nog steeds niet hersteld zijn. Ook gaf klager aan niet te weten hoe de nabestaanden van het
slachtoffer zullen reageren als klager naar buiten komt.
Kortom er zijn nog veel zaken die onduidelijk zijn en die het toekennen van strafonderbreking risicovol maken. Volstaan moet worden met het toekennen van een bezoek na de bevalling. Met betrekking tot de plaatsing in een zeer beperkt beveiligde
inrichting of in een penitentiair programma bestaat nog geen duidelijkheid. Er is hiertoe nog geen voorstel gedaan, maar klager geeft in zijn schrijven aan de Raad aan dat hij in april 2006 regimair verlof zal krijgen. Ook hiertegen zal het openbaar
ministerie zich verzetten, is de selectiefunctionaris medegedeeld. Ook de reclassering is in haar schrijven naar de Raad, naar het oordeel van de selectiefunctionaris, te voorbarig geweest. Zij lopen volstrekt vooruit op een beslissing, die nog genomen
moet worden. Wellicht moet eerst via klagers zuster helder worden hoe de nabestaanden zullen reageren op klagers komst buiten. Klager heeft aangegeven dat hij middels zijn zuster stappen zal ondernemen. Zijn de geluiden van die zijde positief dan zal
het openbaar ministerie wellicht positiever reageren en zullen vrijheden tot de mogelijkheden behoren.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 4 oktober 2007.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dan niet kan worden
volstaan
met een andere vorm van verlof. Artikel 36 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking onder meer kan worden verleend verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

De beroepscommissie heeft bij uitspraak met nummer 06/407/GV van 21 februari 2006, welke aan de onderhavige uitspraak wordt gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd, klagers eerdere beroep, gericht tegen de beslissing om
zijn verzoek tot strafonderbreking af te wijzen, gegrond verklaard.

Het door de selectiefunctionaris gestelde bevestigt het eerder ingenomen standpunt in zaak 06/407/GV zonder dat van nadere feiten of omstandigheden is gebleken. De selectiefunctionaris heeft klager aangegeven dat helder dient te worden via klagers
zuster hoe de nabestaanden zullen reageren op klagers komst. Als de geluiden van die zijde positief zijn dan zal het openbaar ministerie wellicht positiever reageren en zullen vrijheden tot de mogelijkheden behoren. Klager heeft een schrijven van zijn
zuster overgelegd, waarin zij verklaart er geen bezwaar tegen te hebben indien klager de bevalling bijwoont. Door de selectiefunctionaris is hierop niet nader gereageerd. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie
dat de bestreden beslissing van de Minister onvoldoende onderbouwd is. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de bestreden beslissing zal worden vernietigd en aan de Minister zal worden opdragen om terstond een nieuwe beslissing te nemen op
het
verzoek om strafonderbreking overeenkomstig de (eerdere) uitspraak van de beroepscommissie. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op terstond een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 maart 2006

secretaris voorzitter

Naar boven