nummer: 05/2408/GA
betreft: [klager] datum: 23 februari 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 september 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) / ISD Rotterdam te Hoogvliet,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager gehoord.
De directeur van voormeld h.v.b./ISD is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting op een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens het doen van onbehoorlijke uitlatingen over een personeelslid, strijd aangaan met een personeelslid en uitdagend gedrag in het
bijzijn van anderen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager zat in zijn cel en werd opgehaald voor het bezoek. Normaal gesproken mag je op je cel blijven wanneer er geen bezoek voor je is. Klager moest mee vanwege personeelsgebrek, ook al stond hij niet op de lijst van gedetineerden die bezoek zouden
ontvangen. Klager vindt dat niet zijn probleem. Hij heeft gezegd dat hij dacht dat de p.i.w.-ster er geen zin in had om twee keer te lopen en dat hij voet bij stuk had moeten houden. Een medegedetineerde bezigde de termen ‘blonde doos’ en dergelijke.
Toen hij dat gezegd had ging hij naar zijn bezoek. De p.i.w.-er zat met de rug naar de gedetineerden toe. Hij kan niet weten wie die uitlatingen gedaan heeft, te meer daar hij van een andere afdeling is en niet op basis van stemherkenning zijn
conclusies heeft kunnen trekken. De gedetineerde die de uitlatingen heeft gedaan heeft geen straf opgelegd gekregen.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Gelet op hetgeen ter zitting en uit de stukken naar voren is gekomen, is de beroepscommissie van oordeel dat het opleggen van een disciplinaire straf aan klager op 26 augustus 2005 in verband met hetgeen zich in de nabijheid van de bezoekzaal heeft
voorgedaan onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Hiertoe wordt overwogen dat klager de stelling dat hij zich beledigend zou hebben uitgelaten jegens een vrouwelijk personeelslid gemotiveerd heeft betwist. Verder is niet gebleken dat de directeur
deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de vraag wie de uitlatingen had gedaan. Dit had voor de hand gelegen nu er drie gedetineerden op het moment van de uitlatingen bijeen waren. De beroepscommissie acht gelet op vorenstaande de verklaringen van
klager
dat niet hij degene was die zich zo heeft uitgelaten niet onaannemelijk. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zal klager de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 22,50,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 februari 2006
secretaris voorzitter