Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1956/GA, 23 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1956/GA

betreft: [klager] datum: 23 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.H.W. Spoelstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 augustus 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Haaglanden te Zoetermeer, voorzover geen tegemoetkoming wordt toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 februari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is [...] gehoord.
Klager, die zich aan zijn detentie heeft onttrokken, is niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft geen tegemoetkoming toegekend, ondanks de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen, op de gronden als in de
aangehechte
uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er is ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend voor de periode dat klager in de strafcel en de afzonderingscel heeft verbleven, ondanks het feit dat hij door de beklagcommissie in het gelijk is
gesteld. Aangezien de opgelegde disciplinaire straf met terugwerkende kracht is opgelegd is niet met zekerheid te stellen of klager in de strafcel of de afzonderingscel heeft verbleven. Kennelijk is naar aanleiding van nader verkregen inzicht, de
beslissing van 23 juni 2006 waarbij aan klager een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel, op 27 juni 2005 omgezet in een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel.
De directie ging er van uit dat de op de cel van klager gevonden witte poederachtige substantie harddrugs (cocaïne) betrof. Klager ontkent dat hij harddrugs op cel had en acht de uitgevoerde test onzorgvuldig. Door de directeur is nimmer een
testresultaat overgelegd. Hij was verbaasd over de reactie van de directeur, aangezien de aanwezigheid van soda op de cel van klager bij de directeur bekend was uit een eerdere celinspectie.

De directeur heeft zijn standpunt als volgt toegelicht.
Het verslag van 27 juni 2005, welk ten grondslag heeft gelegen aan de disciplinaire straf van 27 juni 2005 is niet meer te achterhalen. Op 13 juni 2005 is er bij klager een filterzakje aangetroffen met daarin, naar later bleek, soda. Op 20 juni 2005
werd op de afdeling een spitactie gehouden. Daarbij is op klagers cel een stof aangetroffen op cocaïne gelijkend. Klager is in afzondering geplaatst in afwachting van onderzoek. Nadat bleek dat er in de stof sporen van cocaïne waren aangetroffen is
klager een disciplinaire straf opgelegd, ingaande de datum dat de ordemaatregel was aangevangen.

3. De beoordeling
Klagers beklag is formeel gegrond verklaard, zonder toekenning van een tegemoetkoming. Tegen een gegrondverklaring staat in beginsel geen rechtsmiddel open.
Het beroep is gericht tegen het niet toekennen van enige compensatie na de gegrondverklaring van het beklag. Uit de gronden van het beroep leidt de beroepscommissie af dat klager het materieel niet eens is met de inhoud van de uitspraak van de
beklagcommissie, omdat hij betwist dat er sprake was van cocaïne.
De beroepscommissie ziet daarom aanleiding inhoudelijk op de zaak in te gaan.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is bij klager een potje met een op cocaïne gelijkende stof aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is klager op 22 juni 2005 in afzondering geplaatst. Nadat de uitslag van het onderzoek bekend was, op 27
juni 2005, is klager een disciplinaire straf opgelegd. Het hieraan ten grondslag liggende verslag is niet meer voorhanden. Een dergelijk verslag is noodzakelijk om een oordeel te kunnen geven omtrent de aan de disciplinaire straf ten grondslag liggende
argumenten. Verder is gebleken dat de straf met terugwerkende kracht tot 22 juni 2005 is opgelegd. Ingevolge artikel 57, eerste lid, onder h, van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord alvorens hij beslist omtrent
-onder meer- de oplegging van een disciplinaire straf als de onderhavige, waarvan hij de gedetineerde, krachtens artikel 58, eerste lid, van de Pbw, onverwijld en schriftelijk mededeling doet. Uit het voorgaande volgt dat de straf eerst nadat
hieromtrent een beslissing is genomen door de directeur kan worden opgelegd en niet met terugwerkende kracht. Dit is in casu wel gebeurd, zodat om die reden het beroep formeel gegrond is. Nu namens klager gemotiveerd verweer is gevoerd dat van cocaïne
geen sprake is geweest, hetgeen de unit-directeur wegens het ontbreken van de relevante stukken die aan de strafoplegging ten grondslag liggen niet afdoende heeft kunnen weerleggen, zal het beroep ook materieel gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie zal bepalen dat klager na te noemen tegemoetkoming toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de beslissing van de beklagcommissie en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven