Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0262/GV, 22 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:22-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/262/GV

betreft: [klager] datum: 22 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 januari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Gesteld wordt dat klager zich niet aan afspraken kan en wil houden, terwijl hij gedurende al zijn
voorgaande detenties zich heeft gehouden aan afspraken. Tegen de onderhavige strafoplegging loopt een herzieningsprocedure bij de Hoge Raad. Klager verzoekt nogmaals om hem twee à drie weken voor zijn einddatum tweemaal 24 uur verlof te verlenen. Hij
wil graag met verlof van 20 maart 2006 tot 22 maart 2006.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De reden voor de afwijzing had te maken met de informatie die werd ontvangen van de inrichting en vooral het verloop van een eerder aan hem toegekend verlof. Punten, die als contra-indicatie dienen te worden aangemerkt, zijn het niet terugkeren van het
aan hem toegekende verlof in 2003 en vooral het feit dat hij tijdens de onttrekking aan detentie een strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor klager is veroordeeld tot gevangenisstraf. Het openbaar ministerie maakt terecht bezwaar tegen het toekennen van
het verlof. Klager heeft duidelijk misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Veenhuizen heeft geconcludeerd dat klager eenmaal niet is teruggekeerd van regimair verlof en teruggeplaatst is naar een gesloten inrichting. In verband met verdenking van een nieuw strafbaar feit is hij
teruggeplaatst naar een h.v.b. Zijn gedrag in Veenhuizen is goed maar klager verblijft nog maar kort in Veenhuizen. Tot dusver houdt klager zich aan de regels.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Leeuwarden heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening in verband met gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken.
De politie Groningen heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het door klager opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 20 maart 2006. Aansluitend dient hij eventueel 26 dagen gijzeling op grond van
de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is in 2003 niet teruggekeerd van regimair verlof en heeft tijdens zijn onttrekking aan detentie opnieuw een strafbaar feit gepleegd, waarvoor hij is veroordeeld tot gevangenisstraf. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde
omstandigheden
een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden
zoals
bedoeld in artikel 4 onder a., b. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven