Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2493/GA, 23 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2493/GA

betreft: [klager] datum: 23 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 oktober 2005 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – zo verstaat de beroepscommissie –:
a. mishandeling en (poging tot) vergiftiging door het inrichtingspersoneel; en
b. een op 5 juli 2005 opgelegde disciplinaire straf van 10 dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens weigeren van opdrachten van het personeel en verstoring van de orde.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Het personeel wil klager vergiftigen. Klager verblijft inmiddels gedurende dertien maanden in isolatie. Al die tijd heeft hij de contacten met medegedetineerden moeten ontberen. Hij wordt dagelijks beledigd en bedreigd. Klagers eerdere raadsman, de
huidige raadsman en medegedetineerden hebben waargenomen dat klager herhaaldelijk verwondingen heeft vertoond. Deze verwondingen zijn ontstaan ten gevolge van mishandeling door het personeel. De directeur had deze klachten niet als waanideeën mogen
afdoen maar had nader onderzoek moeten instellen. Door dit na te laten heeft de directeur niet voldaan aan zijn zorgplicht.

Klager heeft meerdere malen verzocht om aangifte te mogen doen jegens de personeelsleden maar die mogelijkheid wordt hem niet geboden. Klagers eerdere raadsman heeft een poging tot aangifte gedaan bij de officier van justitie. Dit heeft overigens niet
tot een daadwerkelijke aangifte geleid.
De beklagcommissie heeft overigens de klachten met betrekking tot de aan klager opgelegde disciplinaire straffen niet in haar beoordeling betrokken. Die uitspraken kunnen alleen al om die reden niet in stand blijven.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van onderdeel a van het beklag kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt dat de beklagcommissie heeft aangenomen dat het beklag slechts is gericht tegen het valselijk opmaken van een verslag door het inrichtingspersoneel en klager vervolgens in zoverre niet ontvankelijk heeft
verklaard omdat die klacht onvoldoende (feitelijk) zou zijn onderbouwd. Nu klager evenwel bij het klaagschrift de bestreden beslissing van de directeur heeft gevoegd, verstaat de beroepscommissie dat het beklag gericht is tegen de oplegging van die
disciplinaire straf, welke op verkeerde gronden zou zijn genomen. De beslissing van de beklagcommissie kan daarom in zoverre niet in stand blijven en klager moet ten aanzien van dit onderdeel alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.
Ten aanzien van die klacht overweegt de beroepscommissie dat zich bij de door de beklagcommissie aan de beroepscommissie toegezonden stukken, waaronder de reactie van de directeur op die klacht, niet het betreffende verslag (d.d. 4 juli 2005, nr. 355)
bevindt dat ziet op de op 5 juli 2005 aan klager opgelegde disciplinaire straf. Nu door de beroepscommissie niet kan worden nagegaan of aan alle voor de oplegging van een disciplinaire straf geldende wettelijke bepalingen is voldaan, moet het beklag op
formele gronden gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie overweegt daarbij nog dat, indien dat verslag wel zou zijn overgelegd, er van uit gaande dat aan de overige wettelijke vereisten is voldaan, de beslissing van de directeur op zich - bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen - niet onredelijk moet worden geacht. Gelet daarop is de beroepscommissie van oordeel dat klager voldoende tegemoet wordt gekomen met de enkele gegrondverklaring van die klacht en zijn er naar haar oordeel geen termen aanwezig voor de
toekenning van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag op formele gronden gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dat beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming
toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 januari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven