Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2944/GM, 14 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2944/GM

betreft: [klager] datum: 14 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 17 november 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 januari 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Dordtse Poorten heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 1 augustus 2005, betreft de weigering klager te verwijzen naar het ziekenhuis voor het maken van een röntgenfoto van zijn arm.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Tijdens het voetballen is klager tegen een doelpaal aangekomen. Klager wist uit ervaring dat zijn arm gebroken moest zijn en heeft dit ook aangegeven bij de medische dienst. Twee inrichtingsartsen hebben
afzonderlijk van elkaar naar de arm gekeken, maar de fractuur niet herkend. Beide artsen hebben aan de arm een beetje gevoeld en zeiden dat er niets gebroken was. Ze hebben er niet samen naar gekeken. Klager is niet verwezen naar het ziekenhuis voor
het
maken van een foto van de arm. Klager heeft de indruk dat de artsen elkaar steunen. Door de weigering heeft klager wekenlang onnodig met veel pijn rondgelopen. De medische dienst heeft pas op het laatste moment iets ondernomen. Klager was heel boos.
Het
verband om de arm is tijdens het tweede onderzoek aangebracht en zat niet strak om de arm.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft zijn onderarm tijdens sporten tegen de muur of deurpost geslagen. Klager is door twee inrichtingsartsen gezien. Er is toen geen fractuur gediagnosticeerd. Drie weken nadien is
klager opnieuw door de inrichtingsarts gezien. Gelet op een vreemde knobbel heeft de inrichtingsarts een foto laten maken. Klager vond dit niet leuk. De inrichtingsartsen hebben klager serieus onderzocht, maar helaas de fractuur gemist.

3. De beoordeling
Uit de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie het volgende gebleken. Op 25 en 26 juli 2005 is klager op het spreekuur geweest nadat hij het weekend daarvoor met zijn rechteronderarm tegen een
doelpaal
was aangekomen. Klager is door twee inrichtingsartsen afzonderlijk onderzocht. Zij constateerden geen fractuur. Op 1 augustus 2005 is klager na een daartoe strekkend verzoek via het afdelingshoofd, door de medische dienst gezien. Het eerder verstrekte
drukverband had klager zelf verwijderd. Op 5 augustus 2005 is klager in verband met een bult/zwelling aan de zijkant van zijn arm verwezen voor het maken een röntgenfoto. De arm bleek gebroken te zijn.
De beroepscommissie is van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige fout van de inrichtingsarts. De inrichtingsarts heeft niet verwijtbaar gehandeld. Beide inrichtingsartsen hebben de arm gezien en onderzocht. Het
is vaak niet makkelijk te beoordelen of sprake is van een fractuur. In de regel wordt dit binnen een paar dagen pas duidelijk. Klager mist zijn hand. Mogelijk dat door deze afwijking het stellen van een diagnose verder is bemoeilijkt. De door klager
aangevoerde “eigen ervaring” doet daar niet aan af. Klagers klacht is ernstig genomen door de medische dienst en er zijn verder geen aanwijzingen dat er zich een geval voordeed dat redelijkerwijs “niet te missen” was.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven