Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0209/GV, 14 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/209/GV

betreft: [klager] datum: 14 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 januari 2006 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens zijn huidige detentie al diverse malen verlof gehad, welke verloven behoudens dat van
september 2005 zonder (grote) problemen zijn verlopen. In september 2005 is klager meer dan 24 uur te laat teruggekeerd van verlof. Een direct daarop volgende verlofaanvraag is daarom afgewezen. Klager kan daar begrip voor opbrengen. Bij de thans
aangevochten beslissing van de selectiefunctionaris is echter ook de tweede verlofaanvraag afgewezen. Klager is van mening dat het herhaaldelijk afwijzen van verlofaanvragen hem onevenredig zwaar treft. Daarbij speelt dat door het herhaaldelijk
afwijzen
van zijn verlofaanvraag hij thans ook niet meer in aanmerking komt voor plaatsing in een (half) open inrichting.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verbleef in de beperkt beveiligde inrichting Westlinge en is op 13 september 2005 niet tijdig teruggekeerd van een regimair verlof. Op grond daarvan is hij overgeplaatst naar de gevangenisunit van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht. Op
basis
van artikel 4 onder d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is besloten vooralsnog geen toestemming voor algemeen verlof te verlenen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Dordtse Poorten heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft aangegeven dat negatief geadviseerd wordt terzake van de verlofaanvraag omdat klager zich na een eerder verlof niet aan afspraken heeft gehouden en zich aan detentie heeft onttrokken.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens opzettelijke vrijheidsberoving, zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. Aansluitend dient hij een
gevangenisstraf van een maand te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 september 2006. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van twaalf dagen en veertien dagen gijzeling op grond van de Wet
administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager verbleef in een beperkt beveiligde inrichting en is in september 2005 niet teruggekeerd van een regimair verlof. Hij heeft zich onttrokken aan zijn detentie. Voorts heeft klager in november 2005 een positieve urinecontrole gehad op het gebruik
van softdrugs.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze in dit stadium van klagers detentie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing
van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a., c. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), niet
als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven