nummer: 05/2896/GA
betreft: [klager] datum: 20 februari 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.B.C. Maton, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 7 november 2005 van de alleensprekende beklagrechter van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Grave,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J.B.C. Maton, en [...], unit-directeur bij het h.v.b. Grave.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen wegens het aanhoudend uiten van dreigende taal jegens het personeel, welke ordemaatregel extern ten uitvoer werd gelegd op de landelijke
afzonderingsafdeling De Schie te Rotterdam.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Zowel het beklag als het beroep zijn gericht tegen de ordemaatregel van afzondering en de beslissing tot externe tenuitvoerlegging daarvan. Klager onderging aanvankelijk een disciplinaire straf van zeven dagen. Hij werd goed behandeld door het
personeel. Volgens de directeur was klager agressief, maar klager is van mening dat hij rustig was. De laatste dag van de disciplinaire straf kwam het personeel klager, die op dat moment in de luchtkooi was, vertellen dat hij naar De Schie zou gaan.
Klager is nu, sinds twee maanden, in de bijzondere individuele begeleidingsafdeling (b.i.b.a.) te Den Haag gedetineerd.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Een aantal personeelsleden was betrokken geweest bij de vechtpartij die ten grondslag lag aan de disciplinaire straf van zeven dagen. De houding van klager was na ommekomst van de zeven dagen niet verbeterd. Reden waarom hem vervolgens een
ordemaatregel
is opgelegd. Tijdens de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf van zeven dagen was klager beledigend naar bepaalde personeelsleden. Hiervan is geen rapport opgemaakt.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat het beroep van klager is gericht tegen de oplegging van de ordemaatregel en de beslissing tot externe tenuitvoerlegging daarvan.
Om tot de oplegging van een ordemaatregel over te kunnen gaan, moet er zijn voldaan aan een aantal formele vereisten. Klager heeft impliciet aangevoerd dat hij niet is gehoord door de directeur, zoals voorgeschreven krachtens het bepaalde in artikel
57,
eerste lid onder c, Pbw, hetgeen in beroep niet is betwist. Op grond hiervan had het beklag gegrond moeten worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €50,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 20 februari 2006
secretaris voorzitter