Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2994/GM, 14 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:14-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2994/GM

betreft: [klager] datum: 14 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Haaglanden te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 november 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd ter zitting van de beroepscommissie van 16 januari 2006, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam om te worden gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij
daarvan geen gebruik gemaakt. Op 13 januari 2006 ontving het secretariaat van de Raad een brief van mr. A.H. Westendorp waarin hij zich stelt als raadsman van klager en verzoekt om aanhouding van de mondelinge behandeling van de zaak. Aan het
advocatenkantoor van mr. A.H. Westendorp is telefonisch doorgegeven dat het verzoek is afgewezen. De raadsman is niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts verbonden aan voormeld h.v.b.heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting
te
verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 27 september 2005, betreft het niet snel en adequaat reageren op klagers klachten aan zijn arm.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager is tijdens het voetballen op 12 september 2005 gevallen. De arm deed zeer en klager vermoedde dat deze gebroken was. De medische dienst vond echter een verband genoeg. Pas op 23 september 2005 is
klager naar het ziekenhuis gebracht, waar werd geconstateerd dat de arm was gebroken. De bewering dat klager fysiotherapie niet meer nodig vond is niet juist. Klager heeft veel pijn, hij kan zijn arm niet meer zo sluiten als vroeger.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Op 12 september 2005 is klager op het sportveld gevallen. Een verpleegkundige is direct bij klager geweest en heeft actie ondernomen. Daarna heeft klager geen beroep meer gedaan op de medische
dienst; als de klachten aanhouden behoren gedetineerden dit aan te geven. Pas op 21 september 2005 doet klager weer een beroep op de medische dienst. Hij is op 22 september 2005 gezien door de inrichtingsarts, die klager verwijst naar het ziekenhuis
voor een röntgenfoto. Op 23 september 2005 wordt de röntgenfoto gemaakt en klager komt van het ziekenhuis retour met een gipsspalk. Na een controle op 7 oktober 2005 gaat klager op 21 oktober 2005 voor het laatst naar het ziekenhuis en wordt er
fysiotherapie geadviseerd. Via de bewaarders krijgt de fysiotherapeut te horen dat klager geen therapie nodig heeft, omdat er geen klachten meer zouden zijn. Helaas doet klager geen navraag bij de medische dienst en de verpleegkunige die elke dag op de
vleugel komt. Gebleken is dat een andere gedetineerde met dezelfde naam als klager is opgeroepen voor de fysiotherapie. Een miscommunicatie die de medische dienst zeer betreurt. Het is onbegrijpelijk dat klager de medische dienst niet heeft
aangesproken
op het feit dat hij geen therapie kreeg en pijnklachten hield. Sinds 14 december 2005 is klager onder behandeling van de fysiotherapeut.

3. De beoordeling
In beroep beoordeelt de beroepscommissie de klacht van klager zoals omschreven in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 27 september 2005. Dit betekent dat het onderdeel van de klacht over het al dan niet weigeren van fysiotherapie,
dat
ziet op de periode na voormelde datum, buiten beschouwing zal worden gelaten.

Uit de stukken waaronder het medisch dossier is gebleken dat klager op 12 september 2005 na een val op het sportveld is onderzocht door een verpleegkundige. Klager kreeg een ijspakking, een mitella en pijnstillers. Daarna is klager op 21 september 2005
door de verpleegkundige gezien. Het medisch dossier vemeldt dat klager de elleboog niet kon strekken, het verband zat alleen nog om de onderarm heen. De arm kwam nog pijnlijk over en bij het bewegen draaide het hele lijf mee. Klager werd voor controle
naar de inrichtingsarts verwezen. De arts heeft klager op 22 september 2005 gezien en heeft hem voor een röntgenfoto naar het ziekenhuis verwezen. Op 23 september 2005 is in het ziekenhuis een röntgenfoto gemaakt. Er bleek sprake te zijn van een
fractuur.
De beroepscommissie is van oordeel dat na de val van 12 september 2005 het klagers eigen verantwoordelijkheid is om bij aanhoudende klachten zelf contact op te nemen met de medische dienst. Dat na 12 september pas weer op 21 september 2005 het volgende
contact plaats heeft gevonden, is de inrichtingsarts dus niet te verwijten. Echter, onbegrijpelijk is waarom na de bevindingen van het onderzoek op 21 september 2005, klager twee dagen heeft moeten wachten voordat in het ziekenhuis een röntgenfoto is
gemaakt. Toen eenmaal het een fractuur leek had klager direct voor een röntgenfoto naar het ziekenhuis moeten worden ingestuurd en niet pas twee dagen later. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat
het handelen van de inrichtingsarts in zoverre onzorgvuldig is en in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Voor het ongemak zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van
€ 25,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b. Haaglanden toekomende tegemoetkoming op € 25,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven