Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2690/GA, 6 februari 2006, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2690/GA

betreft: [klager] datum: 6 februari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 24 oktober 2005 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van een geldboete van € 28,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, waarvan € 21,-, respectievelijk drie dagen opsluiting in een andere
verblijfsruimte, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie maanden, wegens het gebruiken van drugs; en
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens – kortweg – fraude bij gelegenheid van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a op formele gronden gegrond verklaard en daarbij bepaald dat aan klager geen tegemoetkoming zal worden toegekend. Zij heeft het beklag onder b ongegrond verklaard. Een en ander op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft niet ingestemd met het verrekenen van de geldboete met zijn rekening-courant. Desondanks is het onvoorwaardelijk deel van de geldboete toch van zijn rekening afgeschreven. Daarnaast is klager van mening dat hem een tegemoetkoming toekomt
omdat dit onderdeel van het beklag gegrond is verklaard. Hij vond de hem aangeboden telefoonkaart geen voldoende tegemoetkoming en sloeg dat aanbod van de beklagcommissie daarom af.
Ten aanzien van onderdeel b:
Klager is het niet eens met de hem opgelegde disciplinaire straf. Hij kreeg van de scheikundige te horen dat hij op grond van de gevonden resultaten onmogelijk verdovende middelen gebruikt kon hebben. Klager is daarom van mening dat dit onderdeel van
het beklag alsnog gegrond moet worden verklaard.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
In beginsel staat tegen de gegrondverklaring van een beklag geen beroep open. Nu de beroepscommissie dit onderdeel van het beklag evenwel ruimer leest dan de beklagcommissie, is klager in zoverre ontvankelijk in zijn beroep.
Aan klager is op 13 september 2005 een disciplinaire straf opgelegd van een geldboete van € 28,-, waarvan € 21,- voorwaardelijk met een proeftijd van 3 maanden, wegens aangetoond gebruik van verdovende middelen. Op zich wordt de oplegging van die
disciplinaire straf, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk geacht. Dit onderdeel van het beklag dient daarom in zoverre ongegrond te worden verklaard.
Op de schriftelijke mededeling van die hiervoor genoemde beslissing is ruimte gelaten voor klager, om middels zijn handtekening te accorderen met verrekening van het onvoorwaardelijk deel van die geldboete met zijn rekening. Klager heeft zijn
handtekening niet geplaatst en ook overigens is niet gebleken dat klager met die verrekening heeft ingestemd. Klager heeft gesteld dat die geldboete zonder zijn toestemming met het saldo van zijn rekening-courant is verrekend, hetgeen door de directeur
niet is weersproken. Het zonder toestemming van de gedetineerde verrekenen van een opgelegde geldboete met het saldo van de rekening-courant, is in strijd met de regelgeving. Om die reden dient het beklag gegrond te worden verklaard voorzover het
onvoorwaardelijk deel van de geldboete met het saldo van klagers rekening-courant is verrekend en dient de directeur er zorg voor te dragen dat deze verrekening ongedaan wordt gemaakt. Hij kan dan, indien klager niet binnen een termijn van 10 dagen na
die terugstorting instemt met betaling van die geldboete, alsnog de vervangende disciplinaire straf van één dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel ten uitvoer leggen.

Voorzover het beroep is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om aan klager geen tegemoetkoming toe te kennen, acht de beroepscommissie die beslissing van de beklagcommissie juist. Dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden
verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b:
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
Ten aanzien van onderdeel a:
De beroepscommissie verklaart het beroep en het beklag gegrond voorzover betreffende het zonder instemming van klager van zijn rekening afschrijven van de geldboete, maar verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de
uitspraak van de beklagcommissie.
Ten aanzien van onderdeel b:
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 februari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven