Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2849/GB, 31 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 05/2849/GB

Betreft: [klager] datum: 31 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.J.P. Liefting, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 november 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. A.J. Stoter, op 12 januari 2006 op verzoek van de beroepscommissie gehoord door de voorzitter van de beklagcommissie bij het huis van bewaring Rotterdam.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 25 maart 2003 gedetineerd. Na een verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting Niendure te Almelo is hij vanuit deze inrichting geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 15 juni 2005 is het programma aangevangen en is klager
administratief ondergebracht bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond te Rotterdam. Op 26 september 2005 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. Op die datum is hij (terug-)geplaatst naar het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD)
Rotterdam.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager persisteert bij hetgeen in bezwaar is aangevoerd tegen de beslissing van de selectiefunctionaris. Klager heeft pas in een laat stadium de mogelijkheid gehad om te reageren op het rapport van de reclassering op grond waarvan zijn penitentiair
programma is beëindigd. De beslissing van de selectiefunctionaris dateert van 26 september 2005 terwijl klager pas op 22 november 2005 de beschikking heeft gekregen over dat rapport. Klager is daardoor lange tijd in onzekerheid verbleven over de reden
voor de beëindiging van het p.p. Voorts is daardoor het recht op hoor en wederhoor van klager geschaad. Op zich levert dit reeds voldoende redenen op voor het vernietigen van de bestreden beslissing. Daarnaast is klager van mening dat hij zich, anders
dan door de selectiefunctionaris aangevoerd, heeft gehouden aan de aan het p.p. verbonden voorwaarden. Hem is nooit een verbod opgelegd om normale contacten met personen aan te gaan of te onderhouden. Klager stond het daarom vrij om contacten aan te
gaan met andere personen. Het gewraakte contact met een negenjarige jongen moet als zodanig worden verstaan nu dat contact niet kan worden verstaan als een pedofiel contact en ook klagers gedrag kan niet als zodanig worden aangemerkt. De melding van de
politie omtrent dat eventuele contact is nog steeds niet in het dossier aanwezig. Klager ontkent dat hij jongens zou hebben benaderd om bij hem thuis te werken. Klager heeft indertijd aan de vader van de betreffende jongen gezegd dat het thuiswerk bij
de jongen thuis zou moeten worden verricht. De ziekte van klagers moeder maakte het niet mogelijk dat dit werk bij klager zou worden verricht. De rapportage van de reclassering is op onjuiste, fictieve en insinuerende gronden opgesteld. Klager ontkent
daarnaast dat hij de gestelde limiet van ziektedagen zou hebben overschreden. Klager heeft op zijn zesde ziektedag, op 19 september 2005, een kaakchirurgische ingreep ondergaan. Hier is tijdig melding van gemaakt bij de reclassering. Op 21 september
2005 heeft hij vervolgens, met toestemming van een medewerker van de reclassering, een bezoek gebracht aan zijn psychiater. Op 20 september 2005 heeft klager zijn moeder van de nodige zorg voorzien, hiervoor was eveneens toestemming van de reclassering
aanwezig. De wijze waarop klager die zorgverlening heeft ingevuld is niet ter beoordeling van de reclassering. Klager heeft een groot belang bij terugplaatsing in het p.p. omdat hij dan in de gelegenheid is om zijn ernstige zieke moeder van de nodige
zorg te voorzien. Door klager wordt voorts verwezen naar hetgeen hij eerder in het kader van een schorsingsprocedure en in het kader van zijn beroep(en) tegen afwijzende beslissingen op verzoeken om strafonderbreking en algemeen verlof, naar voren
heeft
gebracht.

3.2. Blijkens het daarvan opgemaakte verslag d.d. 12 januari 2006 is door en namens klager tegenover de voorzitter van de beklagcommissie nog het volgende naar voren gebracht. Het feit waar klager voor is veroordeeld, is een éénmalige misstap
geweest. Klager is geen pedofiel, dat komt ook naar voren uit de over hem opgemaakte rapportage van het Pieter Baan Centrum. Klager heeft zich aan de voorwaarden voor het volgen van een p.p. gehouden. De redenen voor beëindiging van dat p.p. worden
door
klager betwist. Met betrekking tot de melding van de politie, dat klager contacten zou onderhouden met minderjarige jongens, geldt dat klager nooit enige duidelijkheid heeft verkregen daaromtrent. Klager heeft met één minderjarige jongen contact gehad
en dat betrof thuiswerk voor een fabriek. Klager heeft contact gehad met de ouders van die jongen en deze gingen akkoord met dat thuiswerk. Klager heeft thuiswerk op het adres van die jongen afgeleverd en twee weken later weer opgehaald. Voor die
werkzaamheden is toen ook betaald. Klagers moeder is ernstig ziek, zij kan hem niet in het h.v.b./ISD bezoeken. Klager heeft zijn moeder op 23 december 2005 mogen bezoeken in het kader van begeleid incidenteel verlof. Klager heeft vervolgens weer om
incidenteel verlof verzocht maar dit is afgewezen omdat hij zijn moeder nog onlangs heeft kunnen bezoeken.

3.3. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 15 juni 2005 geplaatst in een p.p. met electronisch toezicht (e.t.). Hij ondergaat een gevangenisstraf terzake van een veroordeling voor ontucht met een minderjarige en het in het bezit hebben van kinderporno. Klager werkte in een
leerwerkproject van de reclassering op maandagen en woensdagen. Op dinsdagen begeleidde hij zijn moeder naar een kliniek in het kader van haar gezondheid. Op donderdagen gaf klager taalles aan volwassenen en volgende hij therapie in De Waag te Utrecht.
Op de vrijdagen was klager, evenals in de weekeinden, thuis. Één van de voorwaarden bij klagers deelname aan een p.p. is dat hij niet met minderjarigen mag werken. Ook mag hij geen contact zoeken met slachtoffers in de onderhavige strafzaak. Op 19
september 2005 is door de reclassering, als uitvoeringsverantwoordelijke voor het p.p., van het hoofd jeugd- en zedenzaken van de politie te Rotterdam, het bericht ontvangen dat er meldingen zijn dat klager 13-jarige jongens benadert om thuiswerk bij
hem te verrichten. Een en ander onder het mom van een kauwgomballenbedrijf. Klager had hier geen toestemming voor van de reclassering. Omdat de kans op recidive hoog werd ingeschat, is geadviseerd het p.p. te beëindigen. Over dit advies is contact
geweest met de officier van justitie. Voorts heeft klager zich meer dan acht dagen ziek gemeld, hetgeen op zichzelf al reden kan zijn voor de beëindiging van het p.p. Daarnaast heeft klager enkel malen verzuimd te melden dat hij op andere plaatsen was
dan waar hij werd verwacht of moest zijn. Op 26 september 2005 is het p.p. van klager beëindigd en is hij ingesloten in het h.v.b./ISD Rotterdam.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. De beslissing om het p.p. van klager te beëindigen, is genomen naar aanleiding van een (zogenaamd) “Afloopbericht Toezicht” d.d. 22 september 2005, opgemaakt door een medewerkster van de Reclassering Nederland te Rotterdam. In dat afloopbericht
adviseert die medewerkster de selectiefunctionaris om het p.p. van klager te beëindigen. Uit dat rapport komt naar voren dat klager zich niet heeft gehouden aan de voor hem geldende aan zijn programma verbonden voorwaarden. Één van die voorwaarden was
dat hij niet met minderjarigen mag werken. Blijkens een melding van de politie Rotterdam heeft klager 13-jarige jongens benaderd om thuiswerk voor hem te verrichten. Daarnaast zou klager boven de gestelde limiet aan “ziektedagen” zitten en ook heeft
hij
verzuimd om aan de Reclassering door te geven dat de afspraken in het ziekenhuis, waar naartoe hij zijn moeder begeleidt, niet meer wekelijks plaatsvinden.
Hoewel door en namens klager is gesteld dat de aard van de thuiswerkzaamheden die hij heeft aangeboden aan een minderjarige niet van dien aard zijn dat daaruit enige vrees voor herhaling of ongeoorloofd gedrag zijdens klager valt af te leiden, acht de
beroepscommissie voldoende aangetoond dat klager deze aan zijn penitentiair programma verbonden voorwaarde heeft overtreden. Zulks rechtvaardigt op zich reeds de beslissing van de selectiefunctionaris. Daarbij wordt meegewogen dat klager erkent de
voorwaarde met betrekking tot de (wekelijkse) begeleiding van zijn moeder naar het ziekenhuis te hebben overtreden, door aan die tijd – zonder overleg met de reclasseringsmedewerker – een andere invulling te geven.

Met betrekking tot het al dan niet hebben van meer ziektedagen dan overeengekomen, overweegt de beroepscommissie dat zij deze stelling van de Reclassering onvoldoende onderbouwd acht, om mede op grond daarvan tot een beëindiging van het p.p. te komen.
Hetgeen hiervoor is overwogen – een en ander in onderling verband en samenhang bezien – maakt dat de op de onder 3.3 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet
onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 januari 2006

secretaris voorzitter

Naar boven