Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/0069/GV, 26 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/69/GV

betreft: [klager] datum: 26 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 december 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft - zo verstaat de beroepscommissie - klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen en aan klager incidenteel verlof, onder bewaking, verleend op een in overleg met de
directeur
van de inrichting waar klager verblijft vast te stellen datum.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot strafonderbreking ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt – zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang – toegelicht. Alle problemen zijn volgens klager ontstaan doordat de inrichting het
aldaar geldende protocol bij positieve urinecontroles verkeerd heeft uitgelegd. Aan klager werd in eerste instantie medegedeeld dat hij pas na zes maanden in aanmerking zou kunnen komen voor een detentiefasering en dat in die periode ook negatief zou
worden geadviseerd ten aanzien van verzoeken om verlof. Die wachttijd voor verlof is aantoonbaar onjuist. Klager heeft daarover beklag ingesteld maar dit is ingetrokken na overleg met het afdelingshoofd. Klager heeft echter het gevoel dat de inrichting
nog steeds die lijn handhaaft. Klager heeft tijdens zijn detentie meerdere malen verlof gehad en een en ander is steeds zonder incidenten verlopen. Klager begrijpt dan ook niet waarom er een gebrek aan vertrouwen zou kunnen bestaan in een goed verloop
van de door hem aangevraagde strafonderbreking. Klager wil de strafonderbreking benutten om zijn moeder, die ziek is, bij te staan. Zijn moeder kan het niet aan als hij onder strenge bewaking op bezoek zou komen. Om die reden zou klager graag een
strafonderbreking willen hebben en, indien een strafonderbreking niet mogelijk is, zijn moeder éénmaal in de drie maanden zonder begeleiding kunnen bezoeken. Klager zou graag in de gelegenheid worden gesteld om zijn moeder, die 25 januari 2006 jarig
is,
te bezoeken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Aan klager is bij beslissing van 28 december 2005 incidenteel verlof toegekend. Klager verzocht om strafonderbreking om zijn moeder, die door haar psychische gesteldheid niet in staat is om hem te bezoeken, op te kunnen zoeken. Klager, die zijn moeder
in het eerste weekeinde van oktober 2005 heeft kunnen bezoeken, had om een omgekeerde bezoekregeling kunnen verzoeken. In beginsel komt een gedetineerde pas drie maanden na het laatste contact met de te bezoeken persoon in aanmerking voor omgekeerd
bezoek. Die termijn was ten tijde van het indienen van het verzoek nog niet aan de orde. De Minister heeft navraag gedaan bij de Medisch Adviseur van het ministerie van justitie omtrent de gezondheidstoestand van klagers moeder. De Medisch Adviseur
adviseerde positief ten aanzien van een omgekeerd bezoek. Om die reden heeft de Minister aan klager alsnog incidenteel verlof toegekend, onder bewaking. Aan het verlenen van een strafonderbreking is de Minister niet toegekomen omdat een andere vorm van
verlof mogelijk was. Klager heeft van dat incidentele verlof afgezien omdat een bezoek aan zijn moeder onder bewaking, haar toestand volgens hem zou verergeren. Een en ander is niet bevestigd door een arts en staat haaks op het advies van de Medisch
Adviseur.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking en zich aangesloten bij het advies van de Medisch Adviseur.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te ‘s-Gravenhage heeft aangegeven negatief te adviseren omtrent een verzoek om strafonderbreking. Hij verwijst daarbij naar de ernst van het door klager gepleegde delict en het openstaande
strafrestant.
De Medisch Adviseur bij het ministerie van justitie heeft positief geadviseerd ten aanzien van een omgekeerde bezoekregeling (de beroepscommissie verstaat dat hiermee wordt bedoeld incidenteel verlof). Hij geeft daarbij aan dat dit, gelet op de
omstandigheid dat er geen wijziging in de psychosociale situatie te verwachten valt, waarschijnlijk een blijvend advies is.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens – kortweg – diefstal met geweldpleging. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 28 januari 2007. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van
10 dagen en drie dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met
een andere vorm van verlof. De beroepscommissie stelt vast dat de reden voor strafonderbreking, te weten de gezondheidstoestand van klagers moeder, op zich een bijzondere omstandigheid kan opleveren in klagers persoonlijke sfeer als bedoeld in de
Regeling. De vraag die vervolgens beantwoording behoeft is of niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan. Nu, blijkens het advies van de Medisch Adviseur, incidenteel verlof tot de mogelijkheden behoort en daarbij geen voorbehouden worden
gemaakt met betrekking tot een eventuele begeleiding of bewaking van klager, is er een andere vorm van verlof mogelijk. Dat maakt dat het verzoek om strafonderbreking – hoewel niet expliciet – op goede gronden is afgewezen.

De beroepscommissie stelt vervolgens vast dat klagers bezwaar tegen de beslissing van de Minister niet zozeer is gericht tegen de toekenning van incidenteel verlof maar met name is gericht tegen de aan dat verlof verbonden voorwaarden van bewaking en
het aanbrengen van een broekstok. Noch in de bestreden beslissing noch in de reactie van de Minister op het beroep, wordt de noodzaak van die hiervoor genoemde voorwaarden voldoende onderbouwd. Dat maakt dat die beslissing van de Minister ten aanzien
van die voorwaarden onzorgvuldig is genomen en dat deze daarom niet in stand kan blijven. De beroepscommissie heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat klager eerder een vijftal malen onbegeleid verlof heeft gehad, welke verloven kennelijk zonder
verdere problemen zijn verlopen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, voorzover dit is gericht tegen de aan de bestreden beslissing van de Minister verbonden voorwaarden van bewaking en het aanleggen van een broekstok.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voorzover dit is gericht tegen de (impliciete) afwijzing van het verzoek om strafonderbreking en verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de aan de beslissing van de Minister van 28 december 2005
verbonden voorwaarden. Zij vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken (na ontvangst).

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 26 januari 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven