nummer: 05/1126/TB
betreft: [klager] datum: 20 januari 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Jaarsma, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 22 april 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 oktober 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn klager en zijn raadsman mr. A.R. Jaarsma gehoord.
De vertegenwoordiger van de Minister heeft telefonisch medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Bij tussenbeslissing van de beroepscommissie van 28 oktober 2005, welke aan deze uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd, is de behandeling van de zaak aangehouden opdat de wettelijke aantekeningen van mei 2004 bij
de
stukken worden gevoegd en om de Minister in de gelegenheid te stellen om de vraag te beantwoorden op welk moment er sprake is van gewijzigd inzicht en wat het omslagpunt heeft gevormd om af te zien van het inzetten van het resocialisatietraject en
verder te gaan met de longstayprocedure.
Namens de Minister is bovenstaande vraag beantwoord in een schrijven van 17
november 2005, met bijlagen. Een afschrift van deze stukken is aan klager en zijn raadsman toegestuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Klagers beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister van 22 april 2005 tot afwijzing van klagers verzoek tot een observatieplaatsing als bedoeld in artikel 13 Bvt.
Bij de beslissing tot afwijzing van een verzoek om een observatieplaatsing ter fine van (een mogelijke) overplaatsing, dient de Minister - naar analogie van de beslissingsprocedure bij een beslissing tot overplaatsing - op grond van artikel 11, tweede
lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
De Minister heeft klagers verzoek afgewezen. Uit de reactie van de Minister van 10 augustus 2005 volgt dat, anders dan in de bestreden beslissing is vermeld, deze afwijzing geen financieel maar een procedureel karakter heeft. Op het moment van indienen
van klagers beroep, 9 mei 2005, was de aanvraag van het hoofd van de tbs-kliniek Flevo Future, locatie Amsterdam, tot plaatsing van klager in een longstayvoorziening nog niet door de landelijke adviescommissie plaatsing (LAP) beoordeeld. Door het hoofd
van Flevo Future, locatie Amsterdam, is niet tevens een verzoek tot observatieplaatsing van klager gedaan. Omdat advisering door het LAP nog moest plaatsvinden, was het verzoek van klager tot observatieplaatsing op dat moment niet aan de orde en is het
verzoek afgewezen.
Op de in de tussenbeslissing gestelde vraag op welk moment er sprake is van gewijzigd inzicht en wat het omslagpunt heeft gevormd om af te zien van het inzetten van het resocialisatietraject en verder te gaan met de longstayprocedure is namens de
Minister geantwoord dat in het advies met betrekking tot verlenging van klagers tbs van 22 augustus 2003 op pagina 6 staat beschreven dat naar aanleiding van de verlengingsrapportage een onderzoek wordt gestart naar de mogelijkheid van resocialisatie.
Op pagina 7 van het advies zijn de resultaten weergegeven. De conclusie luidt dat het niet mogelijk is om de behandeling een zodanige wending te geven dat deze leidt tot perspectief op resocialisatie. Dit op basis van een ernstige onveranderd gebleven
en niet te bewerken persoonlijkheidsproblematiek van het cluster B. Klagers copingsvaardigheden voldoen grotendeels binnen de sterk gestructureerde context van de kliniek, maar schieten tekort wanneer er voornamelijk in relationeel opzicht meer eisen
aan hem worden gesteld. Voorts heeft klager op gevoelsniveau geen verbinding met de kernproblematiek. Er is sprake van recidiverende onbetrouwbaarheid in het nakomen van regels en afspraken en een ongunstige risicotaxatie.
Het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien en gelet op alle in aanmerking komende belangen, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om klagers verzoek om een observatieplaatsing af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk
kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 januari 2006
secretaris voorzitter