nummer: 05/2456/GM
betreft: [klager] datum: 17 januari 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan huis van bewaring (h.v.b.) Torentijd van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zuid-West te Middelburg,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 september 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 december 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. Torentijd is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het op 22 juli 2005 bij medisch adviseur ontvangen verzoek om bemiddeling, betreft:
a. het niet overnemen van de medicatieverstrekking van de inrichting van herkomst;
b. het niet in aanmerking komen voor de verstrekking van steunzolen; en
c. het niet adequaat behandelen van pijnklachten en het niet doorverwijzen naar de psychiater.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft al vanaf zijn achtste levensjaar last van zenuwklachten. Indertijd heeft hij een auto-ongeluk gehad. Toen is, zo is gebleken uit een in 1990 uitgevoerde MRI-scan, mogelijk een botsplintertje bij zijn ruggengraat terecht gekomen. Dat
splintertje is vervolgens ingekapseld. Klager heeft van de neuroloog gehoord dat dit euvel niet-operabel is. Hij is vervolgens door de neuroloog doorverwezen naar een pijnpoli. Daar kan echter niets voor klager worden gedaan. Klager is in november 2004
veroordeeld en vervolgens is de hem opgelegde tbs-maatregel op 18 december 2004 ingegaan. In augustus 2005 verbleef klager in de locatie Middelburg, van waaruit hij naar de penitentiaire inrichting Vught is overgeplaatst. Ook in die inrichting was zijn
medicatie nog niet helemaal op orde. Eerder heeft de medische dienst van de locatie Noordsingel aan klager een morfinepreparaat voorgeschreven. Toen klager vervolgens werd overgeplaatst naar Middelburg, werd hem dat preparaat daar niet meer verstrekt.
Hij kreeg toen wel morfinepleisters (Durogesic) en enkele andere geneesmiddelen verstrekt. Deze middelen hielpen echter niet tegen klagers pijnklachten. Verder verklaarde de inrichtingsarts in Middelburg hem direct arbeidsgeschikt.
Voor klager waren daarnaast in de Noordsingel steunzolen aangevraagd. Toen klager naar Middelburg werd overgeplaatst, is met die aanvraag niets meer gedaan. Klager heeft vervolgens gevraagd of hij zelf op eigen kosten die steunzolen mocht aanschaffen,
maar dat werd niet toegestaan. Klager heeft binnenkort een afspraak met iemand die de steunzolen komt aanmeten.
Klager is door de arts niet naar de inrichtingspsychiater verwezen. Klager heeft eerder, in de Noordsingel, wel contact gehad met de inrichtingspsycholoog. Deze heeft toen aan klager geadviseerd om geen eentonig werk te doen. Daardoor zouden klagers
pijnklachten kunnen verergeren, waardoor hij agressief zou kunnen worden. De inrichtingsarts van Middelburg heeft nimmer enige informatie opgevraagd bij de medische dienst van Noordsingel.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Omdat klager inmiddels is overgeplaatst zijn er geen verdere gegevens omtrent klager in de inrichting
aanwezig.
Voorzover de arts zich kan herinneren was klager een claimende en eisende persoon die afhankelijk was van zijn medicatie. Klager is vanuit het h.v.b. Torentijd overgeplaatst mede naar aanleiding van zijn dreigende gedrag naar de inrichtingsarts.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt het volgende.
Ten aanzien van onderdeel a:
Nu niet is weersproken dat klager voorafgaand aan zijn plaatsing in het h.v.b. Torentijd pijnmedicatie verstrekt kreeg op voorschrift van de inrichtingsarts van de p.i. Rijnmond en dat die medicatieverstrekking in het h.v.b. Torentijd – zonder
voorafgaand overleg met de medische dienst van de inrichting van herkomst – is beëindigd, komt de beroepscommissie, mede nu medische gegevens van klager niet zijn overgelegd, tot het oordeel – het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien –
dat het handelen van de inrichtingsarts moet aangemerkt als zijnde in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Dit onderdeel van het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b:
Nu klager de klacht met betrekking tot het niet-verstrekken van steunzolen door de inrichtingsarts dan wel de medische dienst van het h.v.b. Torentijd niet nader feitelijk heeft onderbouwd, komt de beroepscommissie tot het oordeel – het voorgaande in
onderling verband en samenhang bezien – dat het handelen van de inrichtingsarts in deze niet kan worden aangemerkt als zijnde in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel c van het beroep:
Door klager is gesteld dat hij, hoewel hij daarom heeft verzocht, niet is doorverwezen naar de inrichtingpsychiater of – psycholoog, terwijl hij eerder door de inrichtingspsycholoog van de p.i. Rijnmond – om redenen van psychische aard –
arbeidsongeschikt was verklaard en die arbeidsongeschiktheidsverklaring door de inrichtingsarts van het h.v.b. Torentijd niet was overgenomen. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat zijn pijnklachten niet adequaat zijn behandeld en dat de
inrichtingsarts
heeft nagelaten hem daarvoor door te verwijzen naar een specialist. Nu hetgeen door klager (onderbouwd) is aangevoerd door de inrichtingsarts niet is weersproken en ook overigens – bij gebreke van medische gegevens gedurende klagers verblijf in het
h.v.b. Torentijd – niet kan worden beoordeeld of klagers klachten de aandacht hebben gekregen die zij in beginsel verdienen, moet worden geoordeeld dat het handelen van de inrichtingsarts in deze moet worden aangemerkt als zijnde in strijd met de in
artikel 28 Pm neergelegde norm. Dit onderdeel van het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
Klager dient terzake van de gegrondverklaring van de onderdelen a en c een tegemoetkoming te worden toegekend. De beroepscommissie zal de hoogte van die tegemoetkoming vaststellen op € 10,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart onderdeel b van het beroep ongegrond en de onderdelen a en c van het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b. Torentijd toekomende tegemoetkoming op € 10,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode - Zwart, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 17 januari 2006
secretaris voorzitter