nummer: 05/2517/GM
betreft: [klager] datum: 10 januari 2006
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. P.P.C.M. Waarts, advocaat te Amsterdam, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 4 oktober 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 december 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer, is klagers raadsvrouwe mr. A.D. Belcheva gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Amsterdam heeft schriftelijk en telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 17 mei 2005, betreft het niet in eigen beheer krijgen van medicatie.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is het volgende aangevoerd. De klacht is er met name op gericht dat klagers medicijnverstrekking regelmatig verkeerd loopt en dat hij daarom het medicijn graag in eigen beheer zou willen hebben. Het medicijn dat hij graag in eigen beheer
zou willen hebben betreft Lamisil. Dit is een middel ter bestrijding van een schimmelinfectie. De klacht is inderdaad verwoord als zijnde gericht tegen het handelen van de medische dienst. Omdat de uitvoering van de medicijnverstrekking onder
verantwoordelijkheid van de directeur van inrichting valt, had deze klacht mogelijk door de beklagcommissie beoordeeld moeten worden. Klager is van mening dat hij één en ander niet voldoende heeft kunnen toelichten. De klacht is na vijf maanden nog
steeds niet inhoudelijk kunnen worden behandeld. Het is voor klager van belang dat een en ander opgelost gaat worden. Op zich zou het wenselijk zijn dat klager zelf zijn klacht zou kunnen toelichten. Daarvoor zou dan wel een aanhouding van de
behandeling van het beroep nodig zijn.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
In de p.i. Amsterdam worden de medicijnen verstrekt via het zgn. Baxter-systeem. Verstrekking van medicatie in eigen beheer gebeurt alleen als de uitdeeltijden uit medisch oogpunt niet stroken met de innametijden. Dat is bij klager niet het geval. Voor
klager is via het genoemd Baxter-systeem gedurende 3 maanden Lamisil uitgezet, te weten 1 maal daags één tablet á 250 mg. Klager heeft verzocht om verstrekking in eigen beheer, omdat er veelal iets mis zou gaan met die verstrekking. Dat verzoek is door
de verpleegkundige afgewezen. Verwezen wordt ten aanzien van de medicatieverstrekking naar de in de inrichting geldende protocollen. Indien er bij de feitelijke uitdeling van medicijnen fouten worden gemaakt, zou er een klacht bij de beklagcommissie
moeten worden ingediend omdat dit onder de bevoegdheid van de directeur valt.
3. De beoordeling
Namens klager is een verzoek gedaan om aanhouding van de behandeling van het beroep teneinde klager in de gelegenheid te stellen om alsnog op het beroep te worden gehoord. De beroepscommissie ziet geen reden om op dit verzoek in te gaan nu klager in de
gelegenheid is gesteld bij de behandeling aanwezig te zijn, maar daar kennelijk om hem moverende redenen vanaf heeft gezien. Bovendien heeft de raadsman van klager de klacht ter zitting nog nader kunnen toelichten. Het verzoek om aanhouding van de
behandeling wordt daarom afgewezen.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager zijn klacht onvoldoende (feitelijk aan de hand van te controleren tijdstippen en data waarop het handelen waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden) heeft onderbouwd. Reeds daarom is niet aannemelijk
dat
klager een dringend belang had om, in afwijking van het in de inrichting geldende beleid, de hem voorgeschreven medicatie in eigen beheer te houden en dat de arts, door hem dit niet toe te staan, onzorgvuldig zou hebben gehandeld. De beroepscommissie
komt daarom, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. J.G.J. de Boer en drs. M.F. van Brederode - Zwart, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 januari 2006
secretaris voorzitter