Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/3085/GV, 2 januari 2006, beroep
Uitspraakdatum:02-01-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/3085/GV

betreft: [klager] datum: 2 januari 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 december 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Hem is niet de mogelijkheid geboden om een tweede verlofadres op te geven. Als dat mogelijk was
geweest,
had hij aangegeven dat hij zijn verlof bij zijn ouders kan doorbrengen. Door de inrichting wordt gesteld dat klager niet zou meewerken aan een plaatsing in een meerpersoonscel, dat is niet juist. Klager wilde niet met een rokende medegedetineerde in
een
cel en hij wil graag in het onderste bed kunnen slapen. Als aan die voorwaarden wordt voldaan, wil klager met twee personen in een cel verblijven. Klager is inderdaad te laat teruggekeerd van zijn vorige verlof maar hij heeft zich wel zelf gemeld. Ook
was hij niet betrokken bij het door de Minister en de inrichting genoemde incident. Klager wil heel graag de jaarwisseling kunnen doorbrengen met zijn ouders en zijn zus.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om algemeen verlof is afgewezen naar aanleiding van het verloop van een eerder algemeen verlof en naar aanleiding van verzoekers functioneren in de inrichting. Klager is te laat van het vorige algemeen verlof teruggekeerd. Hij is toen – in
de nacht van 18 op 19 september 2005 – door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van strafbare feiten. Omdat één en ander niet te bewijzen was, is hij na verhoor heengezonden. Op het moment van de aanhouding had verzoeker zich al weer
gemeld moeten hebben in de inrichting. Klager is uit eigener beweging teruggekeerd naar de inrichting maar dat laat onverlet dat hij zich niet aan de afspraken met betrekking tot zijn verlof heeft gehouden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Daarbij is aangegeven dat het negatieve advies is gebaseerd op klagers weigering om in een meerpersoonscel geplaatst te worden, de omstandigheid dat
hij eerder te laat is teruggekeerd van een verlof en op het negatieve advies van de politie.
De politie Noord Holland Noord heeft op 25 november 2005 negatief geadviseerd ten aanzien van het door klager opgegeven verlofadres.
De politie van het District Rijn en Venen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van een eventueel te verlenen verlof omdat klager bekend staat als veelpleger en hij in de nacht van 18 op 19 september 2005 is aangehouden terzake van het mogelijk plegen
van een strafbaar feit.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens – kortweg – gekwalificeerde diefstal, opzetheling en overtreding van artikel 55 van de Wet wapens en munitie. Aansluitend dient hij twee taakstrafvervangende hechtenisstraffen te
ondergaan van in totaal 8 maanden. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 juni 2006.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Blijkens de adviezen van de directeur, de politie Noord Holland Noord en de politie van het District Rijn en Venen bestaat er een aantal bezwaren tegen een verlofverlening aan klager. Zo wordt het verlofadres niet-aanvaardbaar geacht, is klager tijdens
een eerder verlof aangehouden op de verdenking van het plegen c.q. het voorbereiden van een strafbaar feit en wordt zijn gedrag in de inrichting niet van dien aard geacht dat hij in aanmerking zou moeten komen voor vrijheden als algemeen verlof.
Bovendien keerde hij van zijn laatste verlof ruim 24 uur te laat terug. De tegen klager naar voren gebrachte bezwaren worden door de rapportages en adviezen voldoende onderbouwd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een zodanige contra-indicatie vormen voor verlofverlening dat deze – één en ander in onderling verband en samenhang bezien – een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen.
Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, d en j van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr.
733726/98/DJI), niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De omstandigheid dat klager in beroep een ander adres opgeeft waar hij zijn verlof wel kan doorbrengen doet aan dit oordeel, alleen al omdat dat adres niet is kunnen worden geverifieerd, niet af.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 januari 2006.

secretaris voorzitter

Naar boven