nummer: 05/2246/GA
betreft: [klager] datum: 28 december 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de gevangenis Zoetermeer,
gericht tegen een uitspraak van 11 augustus 2005 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 november 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], waarnemend unit-directeur bij de gevangenis Zoetermeer.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van 7 dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens fraude bij een urinecontrole.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is disciplinair gestraft vanwege fraude bij de urinecontrole. Uit de uitslag van het Deltalab bleek de urine van klager een
kreatininegehalte
van 0,9 te hebben, hetgeen volgens het Deltalab duidt op verdunning. Klager heeft toegegeven veel water te hebben gedronken. Daarmee heeft hij de uitslag beïnvloed. In een dergelijke situatie pleegt een sanctie te volgen. Uitzonderingen zijn in de
optiek van de unit-directeur niet mogelijk. Het is overigens vaste procedure dat, indien een gedetineerde niet in staat is om urine te produceren, door het personeel wordt medegedeeld dat veel drinken de uitslag beïnvloedt. Dit is ook in de huisregels
vermeld. Of in klagers geval aan klager is medegedeeld dat veel drinken de uitslag kon beïnvloeden, is door de unit-directeur niet nagegaan.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kon de ochtend van de urinecontrole geen urine produceren. Hij heeft daarom veel water gedronken, namelijk 11⁄2 liter, om zo snel mogelijk te kunnen
plassen en daarna zo snel mogelijk naar de sport te kunnen gaan. Klager wist niet dat dit de uitslag van de urinecontrole kon beïnvloeden. Het is hem nooit door het personeel medegedeeld en het staat volgens hem ook niet in de huisregels. Klager heeft
gedurende zijn detentie ongeveer dertig urinecontroles gehad. Hij heeft nooit eerder een positieve urinecontrole gehad.
3. De beoordeling
Als uitgangspunt heeft te gelden dat het drinken van veel water (onmiddellijk) voorafgaande aan een urinecontrole de uitslag zodanig beïnvloedt dat oplegging van een disciplinaire straf terzake van frauduleus handelen in redelijkheid geboden geacht kan
worden. Nu in het onderhavige geval het kratininegehalte 0,9 bedroeg en als grenswaarde mag worden uitgegaan van 2,0 kan er dus, overigens evenals klager thans van oordeel is, als regel uitgegaan worden van frauduleus handelen.
Klager stelt dat hem van het (frauduleus) handelen geen verwijt kan worden gemaakt, nu hij niet wist dat het drinken van veel water de uitslag kon beïnvloeden. Klager heeft zowel tegenover de directeur bij de strafoplegging als in beklag en beroep
steeds consistent verklaard dat hij veel water heeft gedronken om zodoende snel urine te kunnen produceren en alsnog deel te kunnen nemen aan een sportactiviteit. Niet aannemelijk is dat klager in het kader van de controle is meegedeeld dat het drinken
van water het risico van fraude met zich bracht. De directeur heeft weliswaar verklaard dat zulks als regel wel wordt meegedeeld, maar heeft in het onderhavige geval nagelaten daaromtrent navraag te doen bij het personeel, terwijl daartoe gelet op
klagers opstelling alle aanleiding was. Het beroep van de directeur op kenbaarheid van het gevaar van drinken van veel water in verband met een urinecontrole op grond van de huisregels faalt. In de huisregels wordt in onderdeel 6.3 inzake urinecontrole
niet op het gevaar gewezen. Voorts kan met de beklagcommissie in dit kader betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat klager nog nimmer een positieve urinecontrole heeft gehad alsmede de indruk die klager bij de behandeling van het beklag
heeft
gemaakt.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, tot het oordeel dat de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal
dan ook ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 28 december 2005
secretaris voorzitter