nummer: 05/2041/GA
betreft: [klager] datum: 15 december 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen,
gericht tegen een uitspraak van 19 juli 2005 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 november 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is gehoord [...], unit-directeur bij het h.v.b. Almere-Binnen. Klager heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens de weigering mee te werken aan een celinspectie.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft de feiten onjuist vastgesteld. Het is niet zo dat klager geheel ontkleed en voor zijn cel gehurkt, derhalve in het zicht van anderen, moest gaan zitten. Dat zou inderdaad ongewenst zijn. De situatie was echter als volgt.
Op 21 en 22 april 2005 vond een “grote spitactie” plaats. Er werd gezocht naar een vuurwapen. Bij een dergelijke spitactie wordt de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) ingeschakeld. Een lid van de LBB heeft klager door het celluikje, terwijl
de
celdeur van klagers cel was afgesloten, gevraagd zich te ontkleden en gehurkt, in zijn cel, voor de afgesloten celdeur plaats te nemen. Klager weigerde dit te doen. Op dat moment vindt verder geen discussie plaats en wordt het celluikje weer gesloten.
Dat is in klagers geval ook zo gegaan. Vervolgens is het Bijzondere Ondersteunings Team (BOT) ingeschakeld. Het duurde even voordat het BOT in de inrichting was. De leden van het BOT hebben klager, die nu wel meewerkte, in een isoleercel geplaatst.
Deze
plaatsing ging overigens wel gepaard met verbale agressie. Wegens de weigering volledig mee te werken aan de celinspectie is klager de bestreden disciplinaire straf opgelegd.
De wijze waarop één en ander is verlopen is overigens neergelegd in het terzake opgemaakte verslag van 21 mei 2005, alsmede in schriftelijke verklaringen van leden van het BOT van 7 juni 2005 en 26 juni 2005 en een verklaring van een lid van de LBB van
7 juni 2005. Deze verklaringen zijn destijds ook aan de beklagcommissie overgelegd. Onduidelijk is waarom de feitelijke situatie bij de beklagcommissie niet goed uit de verf is gekomen. Wellicht omdat daar de aandacht vooral gericht was op het verschil
in behandeling die de verschillende gedetineerden ten deel zou zijn gevallen en misschien wat minder op de feiten zoals die zich ten aanzien van klager hebben voorgedaan.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Gelet op de stukken, waaronder in het bijzonder het aan de disciplinaire straf ten grondslag liggende verslag van 21 mei 2005, de verklaring van een lid van het LBB van 7 juni 2005 en de verklaringen van twee leden van het BOT van 7 juni 2005 en 26
juni
2005, en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie het volgende vast.
Op 21 mei 2005 is aan klager, in het kader van een zogenoemde “spitactie”, door een lid van de LBB door het celluikje gevraagd zich uit te kleden en in zijn cel gehurkt voor de afgesloten celdeur te gaan zitten. Klager weigerde hieraan zijn medewerking
te verlenen, waarop het BOT is ingeschakeld. Door de leden van het BOT is klager vervolgens uit zijn cel gehaald en, onder het uiten van allerlei verwensingen, in een isoleercel geplaatst. Wegens de weigering mee te werken aan een onderdeel van de
celinspectie is aan klager vervolgens een disciplinaire straf opgelegd.
De beroepscommissie komt, tegen de achtergrond van het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing van de directeur om klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep van de
directeur zal dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 15 december 2005
secretaris voorzitter