nummer: 05/2604/GB
betreft: [klager] datum: 15 december 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Pauw, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 21 oktober 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Ferschtman, op 4 november 2005 door een lid van de Raad gehoord.
Klagers raadsman heeft op 7 november 2005 een nadere schriftelijke toelichting gegeven op het beroep. De selectiefunctionaris heeft bij schrijven d.d. 18 november 2005 nadere inlichtingen verstrekt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de extra beveiligde inrichting (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
Klager is sedert 2 mei 2005 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. Rotterdam te Krimpen aan den IJssel. Van daaruit is hij op 24 oktober 2005 overgeplaatst naar het h.v.b. van de EBI te Vught. Op 24 november 2005 is klager overgeplaatst naar de
gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI op 4 november 2005 tegenover een lid van de Raad toegelicht. Daarvan is verslag opgemaakt. Een kopie van dat verslag, inclusief de pleitnota van klagers raadsman,
is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd en herhaald.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van het h.v.b. Rotterdam te Krimpen aan den IJssel is aangegeven dat er bij klager blijkens een rapport van het Gedetineerden recherche-informatiepunt (Grip) sprake is van een verhoogd risico voor
vlucht.
Geadviseerd wordt om klager in afwachting van de beslissing van de Minister op het uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten te plaatsen in een inrichting waar controle met de buitenwereld op deugdelijke wijze kan worden uitgevoerd. Het Grip
adviseert
een plaatsing in de EBI.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 12 oktober 2005 in de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) De Schie te Rotterdam heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager heeft aangegeven dat het verhaal om te ontvluchten niet zou kloppen. Eén en ander zou door anderen verzonnen zijn. Klager kan daar geen reden voor geven. Klager is 10 jaar geleden naar Nederland gekomen. Klager erkent als journalist filmopnamen
te hebben gemaakt van terroristen, die een aanslag op een Amerikaans konvooi aan het voorbereiden waren. Reden voor het contact met die personen was volgens klager ter voorkoming van een ontvoering. Klager heeft hierover contact gezocht met de media.
Klager geeft aan zijn uitlevering te zullen aanvechten via de rechter. Hij ziet erg op tegen een plaatsing in de EBI. Klager geeft aan niet goed tegen een dergelijk streng regime te kunnen.
Blijkens de Griprapportage zou klager aan het onderzoeken zijn of het tot de mogelijkheden behoort om tegen betaling buiten de inrichting mensen of familie van personeel te laten ontvoeren teneinde zo te kunnen ontvluchten. Ook meldt het Grip dat
klager
naar aanleiding van het uitleveringsverzoek volledig uit zijn dak zou zijn gegaan. Klager zou toen hebben aangegeven absoluut niet te willen meewerken aan een uitlevering. Daarnaast wordt door het Grip de mediagevoeligheid en politieke druk van
onderhavige zaak gemeld. Overigens kan niet worden ingeschat of klager zoveel invloed op derden heeft, dat deze zijn wensen zouden uitvoeren. Het Grip geeft aan dat er sprake is van een verhoogd gevaar voor vlucht en adviseert klagers plaatsing in de
EBI. De selectiefunctionaris adviseert de selectieadviescommissie om klager in de EBI te plaatsen omdat voorkomen dient te worden dat klager de mogelijkheid krijgt om te vluchten. De beveiliging van het h.v.b. Rotterdam is daarvoor ontoereikend.
3.4. Het Grip heeft op 9 november 2005 nader schriftelijk gerapporteerd aan de directeur van de EBI. In dit Griprapport staat – onder meer – het navolgende vermeld. Volgens een medegedetineerde in het h.v.b. Rotterdam zou klager bezig zijn te
onderzoeken of het tot de mogelijkheden behoort om tegen betaling buiten de inrichting mensen of familie van personeel te laten ontvoeren om zodoende te kunnen ontvluchten. Deze informatie was op dat moment actueel en er was geen reden om aan de bron
daarvan te twijfelen. Recente ontwikkelingen geven echter wel aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die bron te twijfelen. Omdat die informatie niet op betrouwbaarheid kan worden beoordeeld, is het wenselijk klagers plaatsing in de EBI te
heroverwegen.
3.5. De selectiefunctionaris heeft op 18 november 2005 bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de EBI ter sprake is geweest in de vergadering van de adviescommissie voor de EBI d.d. 17 november 2005. Blijkens de voorhanden informatie
werd geadviseerd klager vanuit de EBI over te plaatsen naar een normaal beveiligde inrichting.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden
geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Op zich geven het selectieadvies van de directeur van het h.v.b. Rotterdam, de daarbij behorende Gripinformatie d.d. 20 september 2005 en het uitleveringsverzoek door de Verenigde Staten, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, reden
voor
de aanname dat (toen) in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, toen viel in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt daarom, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI,
bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, op zich niet onredelijk of onbillijk zou moeten worden geacht.
Nu evenwel de beslissing van de Minister om klager in de EBI te plaatsen, is genomen op gronden die – achteraf oordelend – deze beslissing niet konden dragen, moet het beroep alsnog gegrond worden verklaard. In dit geval kan, nu klager inmiddels is
overgeplaatst naar een andere inrichting, daarmee worden volstaan.
Omdat de selectiefunctionaris klager, na het bekend worden van het gebrek aan draagkracht van de aan zijn beslissing van 21 oktober 2005 ten grondslag liggende gronden, met de meeste voortvarendheid heeft geselecteerd voor plaatsing in een standaard
beveiligde gevangenis met een regime van algehele gemeenschap en die plaatsing ook daadwerkelijk kort daarna heeft plaatsgevonden, worden in dit geval geen termen aanwezig geacht voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming zal worden toegekend.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes , secretaris, op 15 december 2005
secretaris voorzitter