nummer: 05/2754/GV
betreft: [klager] datum: 14 december 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 24 oktober 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij wil wel meedoen aan terugdringen recidive (TR), maar het bureau TR wil en kan niets voor klager doen. Dit terwijl aanvankelijk een sociale vaardigheidstraining en een lasopleiding tot de mogelijkheden behoorden. Daarbij bevat de TR-rapportage
gedateerde gegevens van drie à vier jaar geleden. Ten tijde van de geboorte van zijn dochter heeft klager tweemaal de inrichting voor drie dagen mogen verlaten. Dit is goed verlopen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager komt veelvuldig in aanraking met justitie. Er is ten aanzien van hem een RISc afgenomen, welke als uitslag geeft dat er interventies geïndiceerd zijn om het recidiverisico te verminderen. Klager heeft echter aangegeven niet meer deel te willen
nemen aan TR.
De directeur van de penitentiaire inrichting Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie Gelderland-Zuid heeft negatief geadviseerd omdat klagers partner niet op het door hem genoemde adres staat ingeschreven.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens onder meer diefstal, en de tenuitvoerlegging van twee gevangenisstraffen die hem eerder voorwaardelijk zijn opgelegd van respectievelijk 90 en 7 dagen. De wettelijk
vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 9 juli 2005. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis taakstraf van 40 dagen te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Volgens de rapportage van de inrichting is klager sinds zijn vijftiende veelvuldig veroordeeld. Het recidive risico wordt erg hoog geacht. Daarbij blijkt klager niet mee te willen werken aan het project terugdringen recidive. De beroepscommissie is van
oordeel dat deze omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. De afwijzende beslissing kan, gelet op deze motivering, worden gebaseerd op artikel 4, onder b, van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 14 december 2005
secretaris voorzitter