Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2756/GV, 5 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2756/GV

betreft: [klager] datum: 5 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 november 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager strafonderbreking verleend voor een kortere duur dan waarom hij had verzocht.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte voor kortere tijd is toegestaan dan door hem noodzakelijk wordt geacht. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager is van mening dat een langere
strafonderbreking nodig is om het emotionele en persoonlijke leed van hem en zijn ouders te kunnen verwerken. Klagers moeder heeft hartklachten, een hoge bloeddruk en is hartpatiënte, terwijl zijn vader vaatproblemen heeft. Klager vindt dat het
overlijden van zijn broer zodanige gevolgen heeft voor hem en zijn ouders, dat het daarom onverantwoord is dat zijn detentie voortgezet wordt. Klagers aanwezigheid bij zijn ouders is dringend gewenst. Klager verzoekt om de hem opgelegde detentie op te
schorten teneinde hem in staat te stellen zijn ouders te ondersteunen. Daarnaast is er aanleiding voor een opschorting omdat hij een gratieverzoek heeft ingediend teneinde de hem opgelegde gevangenisstraf omgezet te krijgen in een taakstraf.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Aan klager is een strafonderbreking verleend teneinde hem in staat te stellen afscheid te nemen van zijn overleden broer en om aanwezig te kunnen zijn bij diens begrafenis. De Minister stelt zich op het standpunt dat klagers verzoek om
strafonderbreking
volledig is gehonoreerd. In de regel wordt in gevallen als het onderhavige een strafonderbreking van één dag verleend teneinde afscheid te kunnen nemen van de overledene of om aanwezig te kunnen zijn bij de begrafenis. In het beroepschrift geeft klager
aan dat er bij zijn ouders sprake is van veel persoonlijk en emotioneel leed en van medische klachten bij zijn ouders. Ten tijde van de strafonderbreking was er geen verdere informatie met betrekking tot klagers thuissituatie bekend en daarnaast heeft
hij zelf niet om verlenging van de strafonderbreking verzocht. De Minister heeft derhalve geen oordeel kunnen geven over de (eventuele) wenselijkheid van een dergelijke verlenging. De Minister acht de toegekende strafonderbreking in dit geval
voldoende.
Hij ziet geen aanleiding voor – in het geval van een gegrondverklaring van het beroep – de toekenning van een tegemoetkoming.

Op klagers verlofaanvraag is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Weliswaar is er bij klager sprake van een verslavingsprobleem maar de directeur acht het overlijden van zijn broer in dit
geval zwaarwegender.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een taakstraf vervangende hechtenis van 86 dagen, wegens overtreding van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet en overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij taakstraf vervangende hechtenis
van 30 dagen te ondergaan. De vastgestelde einddatum van klagers detentie is 3 februari 2006.

Het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister om aan klager een strafonderbreking van twee dagen te verlenen. Klager zou een strafonderbreking willen tot het moment dat op zijn gratieverzoek is beslist.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend voor (ondermeer) bezoek in verband met het overlijden van
een broer, het bijwonen van de uitvaart en/of het brengen van een rouwbezoek. Daarnaast kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouders van de gedetineerde. De beroepscommissie
stelt vast dat aan klager strafonderbreking voor twee dagen is verleend voor het afleggen van een rouwbezoek bij en het bijwonen van de begrafenis van zijn overleden broer. In het verzoek tot strafonderbreking zijn geen andere omstandigheden aangevoerd
die tot een langere strafonderbreking konden leiden. In beroep heeft klager weliswaar aangevoerd dat de medische en psychische toestand van zijn ouders een langere duur van de strafonderbreking zouden moeten rechtvaardigen, maar dit argument wordt door
de beroepscommissie, nu niet is gebleken van enige feitelijke onderbouwing van die stelling, gepasseerd. Voorzover klager stelt dat de strafonderbreking tevens zou moeten worden verleend teneinde de uitslag van een door hem ingediend gratieverzoek te
kunnen afwachten, is de beroepscommissie van oordeel dat dit geen grond kan opleveren voor een strafonderbreking.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden de beslissing van de Minister om aan klager een strafonderbreking van twee dagen te verlenen, rechtvaardigt. Derhalve moet de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 december 2005.

secretaris voorzitter

Naar boven