nummer: 05/2036/TA en 05/2037/TA
betreft: [klager] datum: 8 december 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van tbs-kliniek De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 10 augustus 2005 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
en van een beroepschrift ingediend door mr. J.C. de Goeij, namens klager, waarbij beroep wordt ingesteld tegen voormelde uitspraak van de beklagcommissie, voor wat betreft het niet vaststellen van een tegemoetkoming,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 november 2005, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], hoofd behandeling, en [...], waarnemend hoofd behandelingsrapportage, gehoord.
Klager en zijn raadsman, mr. J.C. de Goeij, hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering bepaalde artikelen voor klager via de boodschappendienst aan te schaffen.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tijdens klagers verblijf in de inrichting werden voor hem buitenboodschappen gedaan. Hierbij werden alleen die artikelen gekocht
die noodzakelijk waren. Het is, mede in verband met de personele bezetting, niet mogelijk om voor de verpleegden de volledige boodschappenlijst te honoreren. Dit is ook met klager overlegd. Met het feit dat klager moslim is en een cholesterolarm dieet
moet volgen werd in de inrichting op een andere manier rekening gehouden. Klager kreeg elke dag een halalmaaltijd aangeboden. Als het verstrekken van halalmaaltijden niet goed ging, werd hij hiervoor gecompenseerd en kreeg hij de mogelijkheid zelf te
koken. Op vrijdag mocht hij meedoen met de snackavond, waarvoor aan hem halalvoeding werd aangeboden om zelf te bereiden. Verder was, in overleg met de diëtiste, een cholesterolarm dieet voor klager opgesteld. De producten die hij hiervoor dient te
gebruiken werden voor klager aangeschaft vanuit het voedingsbudget van de afdeling. Klager hoefde hier zelf niet voor te betalen.
De inrichting dacht dat bij de beklagcommissie voldoende helder naar voren was gekomen dat halal- en dieetvoeding voor klager niet via de buitenboodschappen aangeschaft hoefde te worden.
Wat betreft het beroep van klager over het niet toekennen van een tegemoetkoming wordt opgemerkt dat in de uitspraak van de beklagcommissie hier niets over staat vermeld. Naar het oordeel van de inrichting komt klager niet in aanmerking voor een
tegemoetkoming.
Namens klager is hierop geantwoord met het verzoek de uitspraak van de beklagcommissie te handhaven.
Het door klager ingestelde beroep wordt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft ten onrechte geen tegemoetkoming toegekend. Klager verzoekt alsnog de gebruikelijke tegemoetkoming toe te kennen.
3. De beoordeling
Artikel 42, eerste lid, Bvt bepaalt onder meer dat het hoofd van de inrichting zorg draagt dat aan de verpleegde voeding wordt verstrekt. Artikel 42, derde lid, Bvt bepaalt dat het hoofd van de inrichting zorg draagt dat bij de verstrekking van voeding
zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de verpleegden.
Met betrekking tot de verstrekking van halal voeding is de ministeriële circulaire van 15 maart 2002 met kenmerk 5138552/01/DJI van toepassing.
Wat betreft de boodschappen bepaalt onderdeel 6.5 van de huisregels van de inrichting het volgende:
“1. In principe schaft de patiënt zelf de artikelen aan die hij nodig heeft. In de inrichting is hiervoor een winkel gehuisvest. In het geval dat de artikelen die de patiënt aan wenst te schaffen niet verkrijgbaar zijn in de inrichtingswinkel en de
patiënt heeft niet de mogelijkheid tot verlof en/of hij ontvangt geen bezoek wat de artikelen mee kan brengen, dan doet hij een verzoek aan de staf om boodschappen te doen.
2. In het geval dat de staf boodschappen doet, worden alleen die artikelen waarvan de aanschaf noodzakelijk is gekocht.
3. (...)
4. (...)”
De klacht van klager heeft betrekking op de weigering van het hoofd van de inrichting om voor klager alle door hem opgegeven buitenboodschappen met betrekking tot halalvoeding en dieetproducten aan te schaffen. Het hoofd van de inrichting heeft in
beroep verklaard dat klager elke dag halalmaaltijden kreeg. Verder werden de dieetproducten die klager voorgeschreven kreeg ten laste van het voedingsbudget van de inrichting voor klager aangeschaft. Derhalve kon het hoofd van de inrichting in
redelijkheid beslissen dat het niet noodzakelijk was om halal- en dieetvoeding voor klager via buitenboodschappen aan te schaffen. De beroepscommissie is van oordeel dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het hoofd van de inrichting niet gehouden is
om voor klager alle halalproducten die klager voor de boodschappen opgeeft, aan te schaffen. Bijzondere omstandigheden zijn in dit geval niet gebleken of aannemelijk geworden. De beslissing van het hoofd van de inrichting te weigeren deze boodschappen
aan te schaffen, is derhalve niet onredelijk of onbillijk. De beslissing van de beklagcommissie kan om die reden niet in stand blijven. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal gegrond worden verklaard en het beklag zal alsnog ongegrond worden
verklaard.
Het beroep van klager richt zich tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming door de beklagcommissie nadat het beklag gegrond was verklaard. Nu in beroep de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag alsnog ongegrond zal
worden verklaard, dient het beroep van klager ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart het beroep van klager ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr.drs. T.A.M. Louwe en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 8 december 2005
secretaris voorzitter