nummer: 05/1709/GM
betreft: [klager] datum: 5 december 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Zwolle,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 6 juli 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2005, gehouden in de locatie Zoetermeer is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan voormeld h.v.b. heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 25 mei 2005, betreft de weigering klager te verwijzen naar fysiotherapie.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. De inrichtingsarts weigert klager sinds zijn binnenkomst in de inrichting op 28 januari 2005 te verwijzen naar fysiotherapie. Klager heeft in 2000 een zwaar auto-ongeluk gehad en heeft sindsdien pijn in de
nek en rug door een knellende zenuw in zijn wervelkolom. Zijn huisarts heeft hem fysiotherapie voorgeschreven. Tijdens zijn intakegesprek heeft klager de medische dienst gemeld dat hij in verband met deze klachten fysiotherapie ontvangt. Klager
overlegt
ter zitting een verklaring paramedische hulp fysiotherapie van de praktijk fysiotherapie Honing & van Luijk te Zwolle van 18 oktober 2005. De inrichtingsarts stelt echter een eigen diagnose.
Tijdens zijn detentie in Almelo ontving klager wel fysiotherapie en is hij bovendien arbeidsongeschikt verklaard. Op zijn verzoek aan de medische dienst om contact op te nemen met de behandelende fysiotherapeuten wordt niet ingegaan. Hij heeft meerdere
malen aangegeven dat hij fysiotherapie nodig heeft. Klager erkent dat de relatie met de medische dienst slecht is.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt als volgt toegelicht. Uit de overgelegde medische stukken komt naar voren dat klager zich niet laat behandelen door de fysiotherapeut, niet komt of zich niet conformeert aan de behandeling. Klager is een eisend
en
dwingend type. Een normale arts-patiënt relatie was niet mogelijk. Er was sprake van veel agitatie, eisend en bevelend gedrag. Fysiotherapie is volgens de inrichtingsarts niet de geëigende behandeling. Een gedragsmatige benadering heeft meer zin,
echter
dan is er wel coöperatie en medewerking van klager nodig. Aan klager zijn gesprekken aangeboden met de psycholoog en humaniste. De inrichtingsarts heeft zijn eigen beleid in overleg met onder andere het PMO doorgevoerd.
3. De beoordeling
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager bevestigd dat er sprake is van een verstoorde verstandhouding tussen hem en de inrichtingsarts. Klager komt volgens de inrichtingsarts in de communicatie met de medische dienst dwingend en eisend over.
De
beroepscommissie stelt voorop dat ondanks de toonzetting waarmee klager zijn verzoek om fysiotherapie kennelijk heeft onderbouwd, dit niet bepalend mag zijn voor de uiteindelijk gekozen behandeling.
Uit de stukken waaronder het medisch dossier en de door klager ter zitting gegeven toelichting komt naar voren dat naar aanleiding van een ernstig ongeval in 2000 van klager, door de huisarts fysiotherapie is voorgeschreven. Uit de door klager ter
zitting overgelegde verklaring van 18 oktober 2005 van Praktijk fysiotherapie Honing & van Luijk blijkt verder dat klager vanaf november 2004 wordt behandeld in verband met een uitgebreid trauma van de wervelkolom. De primaire behandeling heeft
plaatsgevonden in Enschede en is in Zwolle voortgezet. De behandeling kon niet worden voortgezet in verband met klagers detentie. Tijdens het intakegesprek op 28 januari 2005 met de medische dienst heeft klager gewezen op de behandeling. Niet is
gebleken dat door de inrichtingsarts overleg heeft plaatsgevonden met de huisarts of de fysiotherapeut. Evenmin is een diagnose gesteld. Op grond van het vorenstaande is het voor de beroepscommissie onbegrijpelijk op welke grond, anders dan de gestelde
opstelling van klager in de communicatie met de medische dienst, het verzoek om fysiotherapie is afgewezen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts onzorgvuldig is en derhalve in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard.
Gelet op de lange periode waarin klager geen fysiotherapie heeft ontvangen zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 50,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b. Zwolle toekomende tegemoetkoming op € 50,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 5 december 2005
secretaris voorzitter