Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1902/GM, 5 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:05-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1902/GM

betreft: [klager] datum: 5 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Rotterdam te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 juli 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd voor de zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2005 om te worden gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting
verschenen. De inrichtingsarts verbonden aan voormeld h.v.b. heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 14 juni 2005, betreft het feit dat de verpleegkundige klager na een sportblessure niet direct heeft doorverwezen naar de inrichtingsarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Er is sprake van nalatigheid doordat klager twee weken lang met een gebroken enkel heeft rondgelopen. Hij is nooit door de arts opgeroepen. Klager heeft alleen met de verpleegkundige gesproken die zei dat
er niets aan de hand was. Pas na twee weken lang om een arts verzocht te hebben, kreeg klager een arts te zien en werd hij naar het ziekenhuis gestuurd. De enkel bleek op twee plaatsen gebroken te zijn. Na 3 weken is klager wederom naar het ziekenhuis
gegaan voor het verwijderen van het gips.

De inrichtingsarts verwijst in zijn reactie op het beroepschrift naar het tegenover de medisch adviseur ingenomen standpunt. Dit standpunt luidt als volgt. Klager heeft in het weekend zijn enkel geblesseerd en is op maandag 30 mei 2005 door de
verpleegkundige beoordeeld. Er werd ingeschat dat het om een kneuzing ging en dat beoordeling door de arts niet urgent was. Klager werd op de spreekuurlijst van 1 juni 2005 gezet. Op 31 mei 2005 was er geen artsenspreekuur. Klager wilde op 1 juni 2005
echter niet komen omdat hij al was gezien. Daarna heeft de medische dienst niets meer van hem vernomen totdat de verpleegkundige tien dagen later erop werd geattendeerd dat klager met een behoorlijk dikke enkel rondliep. De verpleegkundige heeft de
enkel beoordeeld en klager geplaatst voor het eerstvolgende spreekuur van de arts. Op 10 juni 2005 is klager verwezen naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis werd een breuk van twee weken oud geconstateerd. Klager heeft het gips zelf verwijderd. Er is
vervolgens een afspraak voor het tapen gemaakt. Op de hierna gemaakte vervolgafspraak weigerde klager te komen. Hij heeft de tape zelf verwijderd.

3. De beoordeling
Uit de stukken waaronder het medisch dossier is gebleken dat op maandag 30 mei 2005 klager in verband met een sportblessure opgelopen tijdens het weekend, door de verpleegkundige is gezien. De inschatting van de verpleegkundige was dat het om een fikse
kneuzing ging. Klager is vervolgens op de lijst voor het spreekuur van de arts van woensdag 1 juni 2005 gezet. Klager weigerde echter te komen omdat hij “gisteren al was geweest”. Uit de stukken is niet gebleken dat klager na 1 juni 2005 middels het
invullen van een sprekersbriefje om een arts heeft verzocht. Dat klager pas op 10 juni 2005 door een arts is gezien en is doorverwezen naar het ziekenhuis, alwaar werd geconstateerd dat de enkel van klager was gebroken, moet in het licht van de
weigering van klager om op het spreekuur van de arts van 1 juni 2005 te verschijnen voor zijn rekening komen en kan de medische dienst niet worden verweten.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien derhalve van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en L.E.M. Kleipool, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 5 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven