Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2612/GV, 2 december 2005, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2612/GV

betreft: [klager] datum: 2 december 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 oktober 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
In oktober 2002 heeft hij een bedrijf met zijn vader overgenomen. In februari 2004 is hij alleen verder gegaan als een eenmanszaak met personeel. De brief van 12 juli 2005 van het Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen (LCA) heeft hij pas eind
september ontvangen. Zijn ex-vriendin had vanaf februari 2005 geen hypotheek van klagers appartement betaald. Als gevolg hiervan is er beslag gelegd en werd klagers appartement op 29 september 2005 geveild. Klager heeft contact gezocht met het LCA en
daar werd aangegeven dat hij in bezwaar kon gaan bij de rechtbank Den Haag. Desondanks is hij op 7 oktober 2005 aangehouden. Zijn vriendin heeft twee kleine kinderen en is mede daarom niet in staat de zaak volledig voor klager waar te nemen. Daarbij
heeft hij ook een nieuwe kok nodig die hem vervangt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 7 oktober 2005 gearresteerd omdat hij een taakstraf uit 2002 niet had volbracht. Als reden geeft hij aan dat hij in 2002 een bedrijf is gestart. Terwijl klager aan de taakstraf deelnam werd hij gebeld dat zijn kok zich ziek had gemeld.
Doordat klager die dag niet tijdelijk kon stoppen met zijn taakstraf heeft hij deze zelfstandig beëindigd. Op 22 juli 2004 heeft de officier van justitie (ovj) besloten de taakstraf om te zetten in vervangende hechtenis. Op 12 augustus 2004 heeft
klager
bezwaar aangetekend bij de rechtbank. Dit bezwaar is buiten een zitting om behandeld. De ovj heeft besloten klager nog een herkansing te geven en zodoende heeft hij tot 5 juli 2005 de tijd gekregen om alsnog zijn taakstraf te volbrengen. Op 12 juli
2005, toen bleek dat klager nog steeds zijn taakstraf niet had volbracht, heeft de ovj de vervangende hechtenis weer in laten gaan. Het LCA heeft klager een kennisgeving omtrent de straf die hij nog diende te ondergaan gezonden naar het in het GBA
vermelde adres. Klagers vriendin neemt de zaak waar. Klager kan telefonisch iemand benaderen haar hier in bij te staan.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een vervangende hechtenis taakstraf van 100 dagen.
De einddatum valt op 13 januari 2006.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan
met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke
aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
De beroepscommissie is van oordeel dat van dringende omstandigheden van zakelijke aard onvoldoende is gebleken. In dit verband is mede redengevend dat klagers vriendin de zaak van klager thans waarneemt. Niet valt in te zien waarom zij niet tevens in
staat zal zijn tijdelijk een nieuwe kok te werven en overige zaken telefonisch met klager te regelen dan wel door klager een bezoek te brengen. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 2 december 2005

secretaris voorzitter

Naar boven