Nummer: 05/2405/GB
Betreft: [klager] datum: 1 december 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.R. Corbeek, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 26 september 2005 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis Veenhuizen ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 10 januari 2005 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad. Op 15 september 2005 is hij geplaatst in de gevangenis Veenhuizen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager afgewezen, zonder inhoudelijk in te gaan op de door klager geuite specifieke bezwaren. In de bestreden beslissing wordt slechts aangegeven dat klager betrokken zou zijn geweest bij een aantal
incidenten, waardoor een plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) niet langer mogelijk zou zijn. Nu een en ander niet nader is onderbouwd, kan klager zich niet verweren tegen die beschuldigingen. In de beslissing op het
bezwaarschrift wordt geïnsinueerd dat klager slechts wenselijk gedrag zou hebben vertoond tot het moment van zijn selectie voor een z.b.b.i. Dit doet aan de feitelijke achtergrond van klagers verblijf en houding in het h.v.b. Lelystad geen recht.
Klager
heeft er belang bij dat spoedig op zijn beroep zal worden beslist en wil in dat kader door de beroepscommissie worden gehoord. Ten aanzien van hetgeen de selectiefunctionaris in zijn reactie op het beroep heeft aangevoerd, wordt nog het volgende
opgemerkt. Klager heeft zich bij het incident van 10 september 2005 ingespannen om te voorkomen dat een medegedetineerde ernstig gewond zou raken. Daarbij heeft hij de bewaarders, die in zijn visie extreem langzaam reageerden, aangespoord om sneller op
te treden. Ook andere gedetineerden hebben dat personeel toen aangespoord. De omstandigheid dat klager als eerste iets heeft geroepen leidt er niet toe dat dit opruiend is. Klager bestrijdt voorts dat hij bedreigend is opgetreden jegens het personeel.
Klager heeft op 10, 11 en 12 september 2005 weliswaar opmerkingen gemaakt jegens het personeel maar die opmerkingen kunnen niet als bedreigend worden aangemerkt. Klager erkent slechts dat hij, toen hem het luchten werd ontzegd, één à twee keer tegen de
celdeur heeft getrapt. Dat is evenwel onvoldoende om hem een z.b.b.i.-plaatsing te onthouden
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager was bij beslissing van 2 september 2005 geselecteerd voor plaatsing in de z.b.b.i. De Fleddervoort te Veenhuizen. Nadat hiertoe was beslist, heeft zich een aantal incidenten voorgedaan, waardoor plaatsing in een z.b.b.i. niet langer mogelijk
was.
Dit heeft geleid tot de beslissing om hem te plaatsen in de gevangenis Veenhuizen. Uit de aan de selectiefunctionaris toegezonden rapportage bleek dat klager het op 10 september 2005 noodzakelijk vond om zich met een vechtpartij tussen andere
gedetineerden bemoeien, waarbij hij opmerkingen maakte over de wijze waarop het personeel zich diende te gedragen. Omdat zich hier meerdere gedetineerden bij aansloten, bestond het gevaar van escalatie. Naar aanleiding van dat voorval is klager in
afzondering geplaatst. Klager kwam bij zijn insluiting bedreigend over op het personeelslid. De volgende dag, 11 september 2005, werd aan klager andermaal verslag aangezegd. Ditmaal omdat hij, nadat hij was aangesproken op het feit dat hij zich als lid
van de gedetineerdencommissie (Gedeco) diende bezig te houden met Gedeco-zaken als hij in het kader van zijn Gedecolidmaatschap op de afdeling was. Klager begon daarop commentaar te leveren op het personeel en gaf aan dat dit personeel lui was en geen
moer deed. Hij vroeg daarop om ingesloten te worden. Bij die insluiting heeft hij een aantal malen tegen de deur getrapt en heeft hij tegen het betreffende personeelslid bedreigingen geuit. Op 12 september 2005 is aan klager andermaal verslag aangezegd
terzake van het bedreigen van personeel. Één en ander was voor de selectiefunctionaris aanleiding om te beslissen dat een z.b.b.i.-plaatsing van klager niet meer aan de orde is. Klager heeft aangetoond niet met de verantwoordelijkheden, nodig voor een
verblijf in een z.b.b.i., om te kunnen gaan.
4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klager om het beroep mondeling toe te mogen lichten daarom af.
4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (d.d. 15 augustus 2000, nr. 5042803/00/DJI) (hierna: de Regeling) komen voor plaatsing in een z.b.b.i gedetineerden in aanmerking die
–
voor zover hier van belang – een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen. De beroepscommissie heeft kennis genomen van de terzake van het gedrag van klager op respectievelijk 10, 11 en 12 september 2005 opgemaakte verslagen. Uit die
verslagen kan blijken dat klager zich tijdens zijn verblijf in het h.v.b. Lelystad op zijn minst genomen bedreigend heeft opgesteld jegens het personeel van dat h.v.b. Indien klager een dergelijk gedrag zou vertonen buiten de inrichting, levert zulks –
volgens de beroepscommissie – een maatschappelijk risico op. Dat is een contra-indicatie voor een verblijf in een z.b.b.i. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris,
nu
klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 december 2005
secretaris voorzitter