Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2357/GA, 29 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:29-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2357/GA

betreft: [klager] datum: 29 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de gevangenis Zutphen,

gericht tegen een uitspraak van 14 september 2005 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2005, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur van de gevangenis Zutphen.
Klagers raadsman mr. H. van der Linden heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep tot een nader te bepalen datum.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens betrokkenheid bij een gevecht met een medegedetineerde, en
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen in afwachting van overplaatsing naar een andere inrichting, welke ordemaatregel is ten uitvoer gelegd in aansluiting op de onder a. vermelde
disciplinaire straf.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op grond van een conflict met een medegedetineerde in de isoleercel geplaatst. Toen hij vervolgens terugkeerde naar zijn cel, vond een nieuw incident plaats. Hierop werd klager weer in de isoleercel geplaatst. De unit-directeur heeft toen met
klager gesproken. Klager gaf aan dat hij overgeplaatst wilde worden. Dat is toen ook afgesproken. Er was niet meteen plaats in een andere inrichting. Aan klager is toen een ordemaatregel opgelegd, omdat het niet verstandig was om hem te laten
terugkeren
naar de afdeling. Klager is met betrekking tot die ordemaatregel niet formeel gehoord. Hem is wel medegedeeld dat hij in de isoleercel moest blijven. Dit vond hij niet fijn, maar hij begreep dat wel. De directeur heeft met klager gesproken voor het
opleggen van de ordemaatregel. De ordemaatregel is ten uitvoer gelegd na ommekomst van de disciplinaire straf van tien dagen opsluiting. Zowel de mededeling van de disciplinaire straf als de mededeling van de ordemaatregel is op 24 juni 2005 aan klager
uitgereikt. De directeur kan niet verklaren hoe dat is gebeurd. Hij heeft klager tijdens het uitzitten van de disciplinaire straf van tien dagen gesproken over het feit dat hij niet kon worden teruggeplaatst naar de afdeling.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft een brief van de directeur ontvangen, waarin staat dat hij vrijwillig in de isoleercel verbleef. Klager vond het niet leuk om in de isoleercel te zitten. Klager betwist dat hij heeft gevochten. Hij wilde wel graag weg uit de inrichting,
maar niet op deze manier. Hij is destijds vrijwillig naar Vught overgeplaatst. De reclassering in Gelderland zou klager wel kunnen helpen, maar de reclassering in Brabant niet. Hij krijgt nu geen bezoek meer. Klager wil niet meer per se naar Zutphen.
De ordemaatregel duurde uiteindelijk tien dagen. Klager baalde ervan dat hij in een strafcel moest wachten. De overplaatsing had naar zijn idee wel sneller gekund. Hij zat op zijn verjaardag in de isoleercel. Dat doet hem pijn. De directeur had wel
meer
onderzoek naar het incident kunnen doen, zoals vragen naar eventuele striemen van de stokslagen.

3. De beoordeling
De raadsman van klager heeft om aanhouding van de behandeling van het beroep verzocht. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep te beslissen en wijst het verzoek om aanhouding af.

Hoewel één en ander niet uitdrukkelijk blijkt uit de beslissing van de beklagcommissie, verstaat de beroepscommissie dat de beklagcommissie beide onderdelen van het beklag gegrond heeft verklaard. De beroepscommissie kan zich ten aanzien van onderdeel
a. van het beklag niet verenigen met de beslissing. Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat klager daadwerkelijk betrokken is geweest bij een onenigheid met een medegedetineerde. Gelet daarop kan niet worden
gezegd
dat de beslissing van de directeur om hem terzake van die betrokkenheid een disciplinaire straf op te leggen onredelijk moet worden geacht. Dat brengt met zich dat de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat dit onderdeel van
het beklag alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b. van het beklag geldt dat uit de stukken blijkt dat zowel de disciplinaire straf als de ordemaatregel op dezelfde dag, namelijk 24 juni 2005, aan klager is uitgereikt, terwijl de disciplinaire straf met ingang van 22 juni
2005 is opgelegd. Hierdoor wordt voldoende aannemelijk dat de straf en de maatregel tegelijk aan klager zijn opgelegd. Uitgangspunt is dat een ordemaatregel eindigt zodra de noodzaak voor de voortduring daaraan is vervallen. Om te bepalen of er sprake
is van noodzaak moeten de omstandigheden op het moment van oplegging van de ordemaatregel worden beoordeeld. In het onderhavige geval had de directeur op het moment van eindigen van de disciplinaire straf, te weten op 2 juli 2005, een nieuwe
belangenafweging moeten maken, alvorens de bestreden ordemaatregel op te leggen. Door de beslissing om een ordemaatregel op te leggen gelijktijdig te nemen met de beslissing om een disciplinaire straf op te leggen, heeft de directeur in redelijkheid
geen goede belangenafweging kunnen maken. Dat maakt dat de beslissing van de directeur niet zorgvuldig is genomen. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan – voorzover dat is komen vast te staan – daarom niet tot een andere beslissing leiden dan
die
van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de hoogte van de door de beklagcommissie vastgestelde tegemoetkoming oordeelt de beroepscommissie als volgt.
Bij het vaststellen van de tegemoetkoming is de beklagcommissie uitgegaan van de duur van de ordemaatregel van veertien dagen. Nu klager feitelijk slechts tien dagen in afzondering heeft verbleven, moet de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre
onjuist worden geacht. Het beroep moet daarom ten aanzien van dit onderdeel gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd. De beroepscommissie zal de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming
vaststellen op € 75,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dat onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. van het belag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de hoogte van de aan klager toegekende tegemoetkoming gegrond, vernietigt in zovere de uitspraak van de beklagcommissie en stelt vast dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 29 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven