Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2199/GA, 29 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:29-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

Uitspraak

nummer: 05/2199/GA

betreft: [klager] datum: 29 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de gevangenis Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak van 2 september 2005 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2005, gehouden in de locatie Zwolle, is gehoord de heer P. Schelkers, unit-directeur van de gevangenis Veenhuizen.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft beschadiging en vermissing van goederen na plaatsing in afzondering.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het personeel werd geconfronteerd met een verzoek tot plaatsing in afzondering door klager. Klager zat op een afdeling met meerpersoonscellen. Hij gaf aan dat er bij vertrek nog kleding van hem in zijn cel lag, maar celinspecties hebben niets
opgeleverd.
Klager voelde zich bedreigd en wilde daarom in afzondering, maar hij wilde niet dat daar ruchtbaarheid aan zou worden gegeven. Daarom is afgesproken om hem na insluiting af te zonderen. Er is geen precieze tijd genoemd. Het personeel heeft tegen klager
gezegd dat hij zijn spullen moest inpakken. Het ging daarbij om zowel spullen in de kast van klager als om zijn spullen die in de cel lagen, aangezien niet alles in de kast past. Uiteindelijk zijn de spullen door het personeel opgehaald en is aan de
celgenoot van klager gevraagd wat de spullen van klager waren. De ontruiming vond plaats zodra duidelijk was dat klager zou worden overgeplaatst, dat was ongeveer vijf dagen na de afzondering van klager. Met de ontruiming is tot dat moment gewacht, om
dubbel werk te voorkomen. Het is niet uit te sluiten dat er goederen zijn ontvreemd.
In de gevangenis Veenhuizen zit een groep Engelse gedetineerden. Hoewel klager een Engelsman is, liet deze groep medegedetineerden hem links liggen. Er werd gezegd dat hij gokschulden had. Er zijn meldingen van het personeel dat klager mogelijk met
goederen betaalde toen het geld op was. Aan medegedetineerden is gevraagd of zij de goederen van klager hadden, maar hier werd ontkennend op geantwoord. Niet alle cellen in de gevangenis zijn gecontroleerd.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Nu vast is komen te staan dat klagers cel op 24 juni 2005 is ontruimd en dat van die ontruiming – in strijd met het bepaalde in de “richtlijnen m.b.t. door gedetineerden in penitentiaire inrichtingen achtergelaten voorwerpen”(d.d. 3 februari 1988,
kenmerk 021/388) – geen verslag is opgemaakt, kan niet worden nagegaan of klager al zijn eigendommen heeft teruggekregen. Zulks geldt temeer nu de directeur heeft aangegeven dat een eventuele diefstal van klagers eigendommen niet uit te sluiten valt.
Het volgen van de wettelijk voorgeschreven ontruimingsprocedure was in dit geval, nu klager in een meerpersoonscel verbleef, van wezenlijk belang, teneinde zekerheid te krijgen omtrent de zich in de meerpersoonscel bevindende voorwerpen van klager. Het
niet volgen van die procedure levert een onzorgvuldigheid op die aan de directeur kan worden toegerekend. Hetgeen hiervoor is overwogen, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat voldoende aannemelijk is dat klager de door hem
genoemde voorwerpen daadwerkelijk niet heeft teruggekregen. De directeur moet voor de vermissing van die voorwerpen aansprakelijk worden geacht. Dat maakt dat de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kan blijven en dat het beklag alsnog
gegrond moet worden verklaard.
Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, komt aan klager een financiële tegemoetkoming toe.

Ten aanzien van de tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt. Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld
voor het door betrokkene ondervonden ongemak. De tegemoetkoming is niet bedoeld als schadevergoeding, voor het verkrijgen waarvan andere wegen openstaan. Zo kan klager ingevolge de circulaire van 13 augustus 1993, kenmerk 383893/93/DJ, een verzoek om
schadevergoeding richten aan tot directeur van de desbetreffende inrichting, terwijl hij zich ook kan wenden tot de civiele rechter.
De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op €25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. L. de Greef, secretaris, op 29 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven