nummer: 05/2112/GA
betreft: [klager] datum: 21 november 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 15 augustus 2005 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 november 2005, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is klager gehoord.
De directeur van het h.v.b. De Boschpoort heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
- een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens de verdenking van het aannemen van contrabande tijdens het bezoek; en
- de wijze van uitvoering van een onderzoek aan lichaam en kleding (visitatie) op 15 juli 2005.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Tijdens het bezoek heeft klager aan zijn vriendin een zakje met kleingeld – bedoeld voor de koffie- en drankenautomaat – teruggegeven. Zij had dat zakje tijdens het bezoek op tafel gelegd. Na afloop van het bezoek werd aan klager medegedeeld dat hij
gevisiteerd zou worden. Klager heeft geweigerd daaraan mee te werken omdat er een vrouwelijke penitentiair inrichtingswerker (p.i.w.-er) bij aanwezig was. Klager vond dat ongepast. Vervolgens is klager overgebracht naar een andere ruimte om daar alsnog
gevisiteerd te worden. Eén van de p.i.w.-ers trok daar toen plastic handschoenen aan en wilde klagers lichaamsopeningen onderzoeken. Klager weigerde toen opnieuw zijn medewerking. Vervolgens vertrokken de p.i.w.-ers. Daarna kwam, terwijl klager
ongekleed was, de eerdergenoemde p.i.w.-ster binnen met een overall voor klager. Klager zag ook dat één van de p.i.w.-ers de andere p.i.w.-ers geld gaf. Klager heeft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting gekregen wegens verdenking van
aannemen van contrabande tijdens het bezoek. Tijdens eerdere visitaties was er nooit een vrouwelijk personeelslid aanwezig. Klager heeft het idee dat men hem aan het treiteren is. Zo heeft hij nu ook weer totaal onnodig een disciplinaire straf opgelegd
gekregen omdat hij medewerking aan een urinecontrole zou hebben geweigerd. Verder heeft klager ook een disciplinaire straf gekregen omdat een ander zijn cel binnen kwam om ruzie te maken. Klager is daar toen voor bestraft terwijl die ander slechts een
waarschuwing kreeg.
De directeur heeft in beroep gepersisteerd in zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Blijkens het terzake opgemaakte verslag en uit hetgeen door de directeur ter zitting van de beklagcommissie naar voren is gebracht, blijkt het navolgende.
Tijdens het bezoekuur op 15 juli 2005 heeft een dienstdoend personeelslid waargenomen dat aan klager een zakje met inhoud werd gegeven en dat klager dit zakje in de achterkant van zijn broek heeft gestopt. Klager is vervolgens na afloop van het bezoek
medegedeeld dat hij gevisiteerd zou worden, hetgeen hij heeft geweigerd. Na vervolgens te zijn overgebracht naar de isoleercel, is klager daar alsnog gevisiteerd. Klager heeft aan die visitatie pas na enige aandrang meegewerkt. Er is geen contrabande
bij klager aangetroffen. De directeur heeft aan klager vervolgens de onderhavige disciplinaire straf opgelegd op grond van het vermoeden van invoer van contrabande (vermoedelijk drugs).
De vraag die hier ter beoordeling staat is of de directeur in redelijkheid dat vermoeden kon krijgen. Uit het verslag blijkt niet onomstotelijk dat klager daadwerkelijk een zakje met contrabande in zijn broek heeft gestopt terwijl nadien bij de
visitatie ook niets is aangetroffen. Klager stelt dat hij wel een zakje met munten voor de koffieautomaat in zijn handen heeft gehad maar dat dit zakje van zijn bezoekster was en dat hij haar dit zakje heeft gegeven omdat zij het dreigde te vergeten.
Het standpunt van klager is niet zodanig in strijd met de – in het verslag opgenomen – waarnemingen van het verslagleggend personeelslid, dat dit standpunt zondermeer als ongeloofwaardig moet worden bestempeld. Nu ook bij de visitatie contrabande noch
verpakkingsmateriaal bij klager is aangetroffen, waren er in dit geval voor de directeur onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat klager – met behulp van zijn bezoekster – heeft getracht contrabande in de inrichting in te voeren. Dat maakt dat de
bestreden beslissing van de directeur is genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het beklag had daarom in zoverre gegrond moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de wijze waarop de visitatie aan klager is uitgevoerd, is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat bij die visitatie een vrouwelijk personeelslid – op zijn minst tijdelijk – aanwezig is geweest.
Visitatie
van mannelijke gedetineerden dient in beginsel te worden uitgevoerd door mannelijke personeelsleden en visitatie van vrouwelijke gedetineerden door vrouwelijke personeelsleden. Van die gedragslijn kan slechts worden afgeweken in bijzondere,
bijvoorbeeld
spoedeisende, omstandigheden, maar daarvan is in deze niet gebleken. Dat maakt dat ook dit onderdeel van het beklag gegrond had moeten worden verklaard. De beslissing van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beroep moet gegrond
worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. De beroepscommissie zal de
tegemoetkoming vaststellen op € 70,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en mr. U. van de Pol, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 november 2005
secretaris voorzitter