Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/2294/GV, 10 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/2294/GV

betreft: [klager] datum: 10 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.A. Harff, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 september 2005 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen omdat de selectiefunctionaris van mening is dat
klagers echtgenote voldoende steun kan vinden bij haar dochter en schoonzoon, die op hetzelfde terrein wonen als klagers echtgenote. Klagers echtgenote heeft evenwel de steun van klager nodig, zulks naar aanleiding van de gebeurtenissen in de woning op
7 september 2005, welke gebeurtenissen zijn beschreven in het proces-verbaal van aangifte. De selectiefunctionaris is ten onrechte van mening dat klagers echtgenote voldoende steun kan vinden bij haar dochter en schoonzoon. Weliswaar wonen beide
families op hetzelfde terrein maar de percelen zijn gescheiden door een hoog hek en een groenvoorziening die zodanig is dat men elkaar niet direct kan zien. Het voorval op 7 september 2005 heeft plaatsgevonden zonder dat klagers dochter of haar man
zulks hebben bemerkt. Het openbaar ministerie heeft thans niet geadviseerd maar enige maanden geleden heeft dat openbaar ministerie positief geadviseerd ten aanzien van een eerder verzoek om strafonderbreking. Er is volgens klager geen reden voor de
aanname dat het openbaar ministerie thans anders zou adviseren.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds 2 augustus 2005 in de gevangenis Maashegge en heeft aldaar vierwekelijks regimair verlof. Klager functioneert goed in de gevangenis. Reden voor het verzoek om strafonderbreking is dat klager zijn echtgenote wil ondersteunen bij
de
verwerking van een overval op de woning van klager en zijn echtgenote. Met name ondersteuning in de nachtelijke uren zou gewenst zijn. Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen omdat klagers echtgenote voldoende steun kan ondervinden van haar
dochter en schoonzoon, die op hetzelfde terrein wonen als waar de woning van klager staat. De Minister heeft daarbij overwogen dat een strafonderbreking slechts tijdelijk van aard is en klager zijn echtgenote niet permanent kan blijven ondersteunen.
Klager verblijft in een inrichting met regimair verlof, zodat hij op gezette tijden een weekeinde thuis kan zijn. In die weekeinden zou mogelijk geschoven kunnen worden. Omdat er voor klagers echtgenote door anderen steun kan worden gegeven, is het
verzoek afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Maashegge heeft niet geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Wel is opgemerkt dat klager niet bij incidenten betrokken is geweest en dat hij binnen de inrichting goed functioneert.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ’s-Hertogenbosch heeft eerder, bij gelegenheid van een ander verzoek om strafonderbreking, op 25 februari aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een eventuele strafonderbreking voor de duur van een maand.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens
– kortweg – het valselijk opmaken of vervalsen van een reisdocument en overtreding van artikel 2 juncto 10 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 september 2006.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de
persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
De beroepscommissie acht het voorval zoals omschreven in het proces-verbaal van aangifte van de politie van het District Breda/Team Zundert, met kenmerk PL2036/05-239601 d.d. 9 september 2005, zodanig dat dit een bijzondere omstandigheid in de
persoonlijke sfeer kan opleveren als bedoeld in artikel 34 van de Regeling. De vraag is vervolgens of die bijzondere omstandigheid strafonderbreking rechtvaardigt. Die vraag kan niet zonder meer worden beantwoord. Uit hetgeen door de Minister naar
voren
is gebracht komt onvoldoende naar voren dat er nader onderzoek is gedaan naar de feitelijke situatie bij klagers woning en de mogelijke aanleiding voor en omstandigheden waaronder de overval heeft plaatsgevonden. Het had in dit geval op de weg van de
Minister gelegen om nadere informatie in te winnen omtrent die feitelijke woonomstandigheid van klagers echtgenote en de stand van het onderzoek naar de overval. Dit geldt evenzeer voor de noodzaak van ondersteuning voor de echtgenote. Nu daarvan niet
is gebleken, kan niet worden gezegd dat de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig is genomen. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de bestreden beslissing zal worden vernietigd en aan de Minister zal worden opgedragen een nieuwe
beslissing
te nemen, met inachtneming van de beslissing van de beroepscommissie.
De beroepscommissie ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, thans nog geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij zal de beslissing daaromtrent aanhouden en, nadat de Minister opnieuw heeft beslist, bepalen of er termen zijn
voor het vaststellen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie, binnen een termijn van drie weken (na ontvangst van deze uitspraak).
Zij houdt de uitspraak omtrent een eventueel aan klager, ten laste van de Minister, toekomende tegemoetkoming aan. Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de Minister te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven