Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 05/1537/GM, 14 november 2005, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 05/1537/GM

betreft: [klager] datum: 14 november 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 14 juni 2005 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 september 2005, gehouden in de p.i. Amsterdam is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.M. Milani, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Lelystad is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 8 mei 2005, betreft ontoereikende behandeling van klagers voet.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager heeft in verband met zijn voetklachten een gipsschoen gekregen. Deze knelde zijn voet af en voelde scherp aan. Klager is daarop naar de inrichtingsarts gegaan, die aangaf dat er niets aan de hand was. Klager is meermalen terug geweest, zonder
dat
er iets aan gedaan werd. Omdat hij niet kon werken met de knellende gipsschoen -klager werd niet arbeidsongeschikt verklaard- heeft hij deze eraf gehaald. Daarna is de gipsschoen weer aangebracht. Daarbij moest hij spuiten om trombose te voorkomen. Op
enig moment waren er geen spuiten beschikbaar en moest klager tot na het weekend wachten. Dit gecombineerd met de knellende gipsschoen heeft hem doen besluiten de gipsschoen er wederom af te halen. Tot op heden is er ook nog geen diagnose gesteld.
Klager voelt zich niet serieus genomen in zijn klachten.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager is door de medische dienst meer dan gemiddeld gezien, hetgeen ook blijkt uit bijgevoegd medisch journaal. Hij is met zijn voetklachten doorgestuurd naar de orthopeed en de reumatoloog. Toen daar geen diagnose uit naar voren kwam, is
gipsbehandeling ingezet. Nog lijkt een en ander niet voldoende voor hem.

3. De beoordeling
Gelet op de stukken, waaronder begrepen het bijgevoegde medische journaal, is aannemelijk geworden dat de inrichtingsarts in verband met de voetklachten van klager het nodige heeft gedaan. Op 5 juli 2004 heeft klager na een partij voetbal een blessure
opgelopen aan zijn rechter voet. De röntgenfoto die kort na het ongeval gemaakt is, gaf geen afwijkingen te zien. Op 7 oktober 2004 maakt hij weer melding van pijn aan zijn voet. Er wordt onderzoek in het laboratorium gedaan en wederom een röntgenfoto
gemaakt. Laboratoriumonderzoek wijst uit dat sprake is van een bacteriële ontsteking. De röntgenfoto geeft wederom geen afwijkingen te zien. Op 15 november 2004 wordt klager verwezen naar een podotherapeut. Deze vermoedt dat er sprake is van een vorm
van jicht. Klager heeft medicatie voorgeschreven gekregen en is vervolgens verwezen naar een reumatoloog. Vervolgens wordt klager verwezen naar een orthopeed. Op 21 maart 2005 krijgt klager van de orthopeed een gipsschoen voorgeschreven. Deze heeft
klager nauwelijks gebruikt omdat deze niet goed voelde. Op 26 april 2005 krijgt hij onderbeengips en fraxiperine voorgeschreven voor de duur van zeven dagen. In het daaropvolgende weekend blijkt klager zijn gips gebroken te hebben omdat hij vond dat
het
knelde. Door de medische dienst was geen verkleuring van de tenen of anderszins iets waargenomen dat op een knelling duidde. Dat er tot op heden geen diagnose is gesteld kan de inrichtingsarts niet verweten worden. De omstandigheid dat klager één dag
geen fraxiperine heeft gekregen, is van ondergeschikt belang.
Overigens wordt opgemerkt dat uit het dossier de indruk is ontstaan dat de communicatie tussen klager en de medische dienst cq de inrichtingsarts, met name over de rol van de inrichtingsarts en die van specialisten waarnaar is verwezen, van beide
zijden
wel wat te wensen overlaat.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, J.G.J. de Boer en F.M.M. van Exter, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 14 november 2005

secretaris voorzitter

Naar boven