nummer: 05/633/TB-tussenbeslissing
betreft: [klager] datum: 27 oktober 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.Knap, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 15 maart 2005 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 31 augustus 2005, gehouden in de penitentiaire inrichting Overijssel te Zwolle, zijn klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Knap, en namens de Minister, [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager te plaatsen op de landelijke longstay afdeling van de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek, het Kempehuis (hierna: het Kempehuis) te Nijmegen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak d.d. 8 april 1997 veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is twee keer eerder een tbs-maatregel opgelegd. Klagers
huidige tbs is op 5 januari 1998 aangevangen. Klager is op 8 april 1999 geplaatst in FPC Veldzicht (hierna: Veldzicht) te Balkbrug. Vervolgens is klager op 29 april 2002 overgeplaatst naar Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen (hierna: Van
Mesdagkliniek).
Bij brief d.d. 10 maart 2003 heeft het hoofd van de Van Mesdagkliniek klager aangemeld voor plaatsing op een landelijke longstay afdeling.
Bij advies d.d. 9 oktober 2003 heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar in alle redelijkheid tot de longstay indicatie heeft kunnen komen.
Op 10 maart 2005 is klager gehoord over het voornemen hem in het Kempehuis te plaatsen.
De Minister heeft op 15 maart 2005 beslist klager te plaatsen in het Kempehuis. Deze plaatsing is op 21 maart 2005 gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat klager niet thuishoort op een longstay afdeling. Klager is van oordeel dat, in tegenstelling tot de conclusie van de LAP, beslist niet al het mogelijke is gedaan om “het duurzame
delictgevaar, dat samenhangt met zijn ziektebeeld, voldoende onder controle te brengen.”
Aan klager is niet of nauwelijks enig behandelaanbod gedaan, het ziektebeeld is volkomen onduidelijk en er is geen enkel serieus te nemen delictrisico onderzoek verricht. Er is geen sprake van meerdere behandelpogingen. In Veldzicht had klager een
moeizame relatie met behandelcoördinator [...]. Toen klager in de Van Mesdagkliniek werd overgeplaatst naar de afdeling de Hoornse Plas bleek de psycholoog van die afdeling ten aanzien van klager instructies te krijgen van voornoemde
[behandelcoördinator]. Tevens is geen enkel gevolg gegeven aan de adviezen uit 2002/2003 van deskundigen om klager te leiden naar opvang in een beschermde setting. Ondanks verzoeken daartoe wordt klager geen verlof verleend en stelt men zonder meer dat
zijn vluchtgevaarlijkheid onverminderd hoog is. Het risicotaxatie instrument HCR-20 is te grof. Klagers delicten betreffen noch verkrachting noch een pedofiele relatie, maar het betasten van vrouwen van 17 à18 jaar, hetgeen is geduid als een
rouwreactie
op het overlijden van zijn vrouw. Klager verzoekt nader extern onderzoek door het PBC dan wel door prof.Bullens naar de longstay indicatie van klager.
Namens de Minister is de bestreden beslissing - kort weergegeven - als volgt toegelicht.
Ter beoordeling van de noodzaak tot en de wenselijkheid van plaatsing op een longstay afdeling is een aantal criteria ontwikkeld. Op het moment dat het advies door de LAP werd uitgebracht, was het zes jaars criterium nog niet gehaald, maar was er
aanleiding om klager toch al in aanmerking te laten komen voor een longstay plaatsing. Klager is tussen 1949 en zijn huidige veroordeling ten minste 20 maal veroordeeld tot gevangenisstraffen, terwijl bij twee veroordelingen eveneens een tbs-maatregel
werd opgelegd. Het betrof vrijwel in alle gevallen zedendelicten met iemand beneden de leeftijd van 16 jaar.
Bij zowel Veldzicht, de Van Mesdagkliniek als de LAP bestaat consensus over de blijvende delictgevaarlijkheid van klager gezien de ernst van zijn pathologie, alsmede het gegeven dat klager tot dan toe onbehandelbaar was gebleken. Er is wel degelijk een
behandelaanbod aan klager gedaan. Het hof Arnhem heeft op 6 september 2004 het verzoek van klagers raadsman om nader onderzoek naar klagers delictgevaarlijkheid en seksualiteitsbeleving alsmede het vervolgtraject van klagers tbs afgewezen, omdat het
Hof
zich omtrent de persoonlijkheid van klager voldoende voorgelicht achtte. Bovendien is het wel onderbouwde oordeel over het recidivegevaar van klager niet alleen op de HCR-20 is gebaseerd.
4. De beoordeling
Blijkens de stukken is klager binnen een jaar na opname in de Van Mesdagkliniek in verband met zijn longstay indicatie op 23 maart 2003 geplaatst op de afdeling de Hoornse Plas, waar sprake is van een beperkt behandelaanbod. Namens klager is aangevoerd
dat in 2002/2003 deskundigenadviezen zijn uitgebracht, waarin is aangegeven dat toegewerkt zou moeten worden naar plaatsing van klager in een beschermende woonvorm. Deze adviezen bevinden zich niet onder de door de Minister aan de beroepscommissie
toegezonden stukken. In het summiere advies van de LAP wordt niet aan deze adviezen gerefereerd en wordt evenmin ingegaan op de vraag waarom klager ondanks die adviezen toch geïndiceerd is voor plaatsing op een longstay afdeling.
Gelet op het belang van klager bij een zorgvuldige en complete beoordeling over de noodzaak hem te plaatsen op een longstay afdeling ziet de beroepscommissie aanleiding de behandeling van het onderhavige beroep aan te houden voor nader, extern,
onderzoek. Met als vraag – in essentie samengevat – is voldoende getracht klager te resocialiseren en bestaan daar alsnog mogelijkheden toe. De beroepscommissie zal derhalve de Minister verzoeken klager in het PBC te laten onderzoeken a) ten aanzien
van
het delictrisico en de mogelijkheden van resocialisatie, al dan niet binnen de algemene psychiatrie en b) het PBC te laten adviseren – met inachtneming van de vereiste criteria – over de meest aangewezen setting voor voortzetting van de
tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde tbs.
Voorts verzoekt de beroepscommissie op grond van de rapportage van het PBC de bestreden beslissing opnieuw te bezien en zo nodig in heroverweging te nemen, de redengeving aan te vullen dan wel te wijzigen en de herziene beslissing aan de
beroepscommissie mede te delen, onder toezending van de rapportage van het PBC.
Na ontvangst daarvan zal de beroepscommissie bepalen of zij het beroep opnieuw ter zitting zal behandelen dan wel verder schriftelijk zal afhandelen. De beroepscommissie zal een kopie van de te ontvangen stukken aan klager en zijn raadsman zenden. In
het geval de beroepscommissie beslist tot verdere schriftelijke afhandeling zal zij hen in de gelegenheid stellen schriftelijk te reageren op die stukken.
5. De tussenbeslissing
De beroepscommissie verzoekt de Minister klager in het PBC te laten onderzoeken ten aanzien van het delictsrisico en de mogelijkheden van resocialisatie, al dan niet binnen de algemene psychiatrie, en het PBC te laten adviseren over de meest aangewezen
setting voor voortzetting van de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde tbs.
Zij verzoekt de Minister op grond van de rapportage van het PBC de plaatsingsbeslissing (alsnog) met voldoende redenen te omkleden dan wel te herzien.
De beroepscommissie houdt de beslissing aan tot een nader te bepalen tijdstip in afwachting van de uitgebrachte rapportage van het PBC.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, dr. F. Koenraadt en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 27 oktober 2005
secretaris voorzitter